Wie heeft Poverello gesticht ?

Jan wilde het geluk delen dat hij gevonden had, toen hij de levende Jezus terug had ontmoet. Naar het voorbeeld van Charles de Foucauld wilde hij het evangelie beleven, niet door woorden maar door een concrete inzet.

Charles de Foucauld trok naar de woestijn, Jan kwam naar Brussel, geen woestijn van zand met een onherbergzaam klimaat, maar een woestijn van beton en onverschilligheid.

Net als Charles wilde Jan zijn leven delen met mensen die in de steek gelaten worden. Hij wilde beschikbaar zijn voor hen, hen wat vriendschap geven door eenvoudig in hun buurt te gaan leven, er aanwezig te zijn.

Zo kwam hij in Brussel in de Marollen terecht, een wijk die al sinds tientallen jaren gekend is om zijn armoede. We laten hem zelf zijn leven vertellen.

Zijn jeugd ?

Ik ben geboren te Kortrijk in 1919. Ik heb een broer gehad en een zusje dat jong gestorven is.  Mijn ouders waren diep gelovig.  Aan hun voorbeeld heb ik heel veel te danken, ook al heb ik pas op 55 jarige leeftijd, toen God mij op de knieën heeft gezet, de draagwijdte van hun woorden en leefwijze begrepen.  Moeder ging regelmatig op bedevaart, uren te voet; zij kwam terug met bezeerde voeten, maar ‘s anderendaags was zij weer op weg.  Vader was lid van de derde orde van Sint Franciscus; hij bad iedere dag zijn rozenhoedje.  De litanie van de eerste vrijdag van de maand werd geknield in het gezin gebeden. Het bezoek aan de kribben op kerstdag, zoveel onvergetelijke herinneringen.  Mijn ouders waren streng maar rechtvaardig; ze waren echt, authentiek, recht voor de vuist, eigenschappen die ik altijd heb gewaardeerd.  Op de lagere school, bij de Broeders, was ik graag: het onderwijs was er degelijk.  Later op het college te Kortrijk was het streng en tucht vol: ook de externen moesten aanwezig zijn ‘s morgens om 6.30 u voor de mis tot 7 u ‘s avonds, ook ‘s zondags.  In 1934 verhuisden we naar Sint Niklaas.  Daar heb ik scouting leren kennen.  Mijn ouders en opvoeders hebben mij een schat doorgegeven: het geloof.  Zelfs hun strengheid had zeer positieve kanten.

Op het college heb ik mij geïnteresseerd aan het missieprobleem: na mijn retorica ben ik filosofie gaan studeren bij de Witte Paters.  Bij het begin van het tweede jaar ben ik van gedacht veranderd.  Ik heb mij laten inschrijven aan de faculteit van geneeskunde te Leuven.  Mijn laatste universiteitsjaren vielen samen met de bezetting.  In 1944 deed ik dienst als dokter bij het bezettingsleger in Duitsland: verwoeste steden, massa’s vluchtelingen uit het Oosten, een menigte alleenstaande vrouwen, miljoenen verscheurde gezinnen, honger en in de loop van mijn universitaire studies was mijn geloof stilletjes aan verwaterd; na mijn demobilisatie heb ik mij als algemene practicus in de streek van Leuven gevestigd.

Zijn beroepsleven ?

In die tijd bleven de meeste moeders nog thuis om te bevallen.  Het werden meestal lange nachten en in die momenten van blijde, maar ook wel soms gespannen verwachting, werd er over dingen gesproken die men nooit eerder had durven uitspreken.  Zo werd ik meer en meer bewust dat de onwetendheid betreffende het seksuele leven zeer groot was.  Er werd nooit over gesproken en men kreeg dus nergens een antwoord.  Na 10 jaar algemene geneeskunde heb ik besloten mij te specialiseren in de seksuologie; dit belangrijk onderwerp werd nergens onderwezen in ons land en zo ben ik beginnen reizen om andere zoekers te ontdekken en daarna heb ik mij te Brussel gevestigd als seksuoloog.  Aan werk ontbrak het niet de volgende 20 jaar.  De raadpleging duurde van 8 u ‘s morgens tot 23 u; daarna stelde ik met mijn echtgenote de agenda op voor de volgende dag.  Regelmatig werd ik ook aangesteld door het Gerecht i.v.m. seksuele delicten.  Zo kwam ik regelmatig in contact met gevangenen alsook met patiënten in psychiatrische klinieken.  Ik heb ook honderden voordrachten gegeven i.v.m. de seksuele problematiek.  Op godsdienstig gebied was ik aan het nulpunt gekomen.  Mijn echtgenote nochtans is altijd diep gelovig gebleven en ging dus regelmatig naar de kerk.  Ik bleef er liever weg.

Op een dag in 1973 voelde ik mij totaal uitgeput en heb ik mijn raadplegingen moeten stopzetten.  Gedurende 8 dagen ben ik tussen leven en dood blijven hangen en dat ging gepaard met hevige angsten.  Zelfs in die ogenblikken heb ik aan God niet gedacht, hetgeen mij vandaag verwondert en zelfs afschrikt.  Van zodra ik mij kon verplaatsen heeft mijn familie mij naar de Ardennen gebracht.  Ik heb maanden nodig gehad om er terug bovenop te komen; eenmaal hersteld heb ik geprobeerd mijn praktijk te herbeginnen maar het ging niet.  Toen heb ik maar besloten er het mijne van te nemen; ik was eigenlijk heel blij dat alles zo verliep.  Ik had alles wat ik wenste en toen heb ik maar besloten nooit meer naar Brussel terug te keren en te profiteren van het geld dat ik dacht verdiend te hebben.  Maar spijts alles vond ik geen vrede.

Zijn bekering ?

De Heer stond mij ergens op te wachten.  In 1975 was er een eerste ontmoeting, schijnbaar banaal, die mij van de wijs bracht.  Ik was bezig een paard te borstelen toen een landbouwer die ik kende mij aansprak : “Hé dokter, men geeft zich in het leven soms veel moeite voor weinig”.  Ik was geërgerd, misnoegd, maar zijn opmerking had me geraakt.  Een tijd later kwam een priester van een naburig dorp mij bezoeken.  We hebben over van alles gepraat, maar niet over religieuze problemen.  Ik was getroffen door de echtheid van die man, waarvan ik aanvoelde dat hij zeer toegewijd was, geëngageerd, vrij van alle bezit.  Veel vragen rezen in mij op : wat motiveert die man om zo te leven ?  Vanwaar haalt hij de kracht ?  

De volgende zondag was ik in zijn kerk, uit nieuwsgierigheid.  In feite wilde ik zijn mis bijwonen.  Bij het begin van de eucharistie zei hij : “ik zou jullie iets over het lijden willen vertellen”.  Ik dacht bij mezelf : “Het lijden ?  Wat kan zo’n pastoortje mij over het lijden leren ?  Dertig jaar lang heb ik niets dan lijden gezien”.  Bij de homilie heeft hij eenvoudig herhaald : “Ik heb jullie gezegd dat ik over de zin van het lijden zou spreken”.  Terzelfdertijd toonde hij ons heel traag een klein kruisbeeld.  In mijn voorbije leven had ik honderden kruisbeelden gezien, maar deze keer stortte mijn wereldje ineen.  Ik begon te schreien als een kind.  Ik was de kerk binnengetreden als een meneer en nu was ik nog een klein ventje, gebroken, op de knieën.  Eén gedachte hield mij bezig : “Jezus heeft alles voor jou gedaan, tot de laatste druppel van zijn bloed gegeven, en jij, hebt voor Hem niets gedaan.  Je hebt zelfs nooit meer aan Hem gedacht”.

Na de mis ben ik bij die priester gegaan, ik stond er verslagen bij : “Ik weet niet wat er met mij gebeurd is …”.  Hij antwoordde : “Ik heb het gezien, je hebt de Heer moet; Hij wachtte je al lang op, maar je hebt Hem nooit willen bezien.  Nu dat je Hem goed bekeken hebt, zal Hij je nooit meer loslaten”.  Eerlijk gezegd begreep ik er niets van.  De pastoor heeft mij een boek gegeven : ‘Om het hart van de massa’, geschreven door René Voillaume met de beschrijving van het leven van de kleine broeders van Jezus, de volgelingen van Charles de Foucauld.  Een uur voordien zou ik het boek geweigerd hebben of misschien wel aanvaard uit beleefdheid om het ergens op te bergen.  Wat zou ik gedaan hebben met een boek over spiritualiteit.  Maar alles was veranderd.  De geschiedenis van broeder Charles heeft me sterk aangegrepen : nog zo iemand die echt is, uit één stuk, zonder compromissen.  Ik heb terug leren bidden en de Blijde Boodschap gelezen.  Ik was ook enthousiast over de geschiedenis van bekende figuren onder Jezus’ volgelingen : Teresia van Lisieux, waarvan ik het boek : ‘Geschiedenis van een ziel’, met de grootste onverschilligheid was voorbij gelopen, Franciscus van Assisië, Don Bosco, Vincentius a Paulo.

Op een dag, na samenspraak met mijn echtgenote, die ik terug vervoegd had in geloof en in gebed, heb ik mijn valies gemaakt en ben ik terug naar Brussel gegaan; in de Marollen buurt heb ik een verblijf gevonden bij de Paters Capucijnen. Maandenlang heb ik deze buurt beter leren kennen en heb ik een ellende ontdekt waarvan ik geen vermoeden had.  Een vrouwtje van 80 jaar ‘woonde’ op een zolderkamertje op de vierde verdieping zonder water, gas of elektriciteit.  ‘s Winters, rillend van de koorts, moest ze naar beneden op het binnenkoertje, naar een toilet, dat door 25 mensen werd gebruikt …  Een andere zag letterlijk de hemel doorheen het dak; het regende op haar bed.  Op een avond heb ik een man zien sterven op straat; niemand bekommerde zich om hem.

Mijn besluit was weldra genomen : in deze buurt moest men degelijk en goedkoop voedsel ter beschikking stellen van iedereen die het nodig had.  Men moest zich vooral kunnen komen opwarmen in een sfeer die verschillend zou zijn van hetgeen men ergens anders kon vinden.

Op 30 juli 1998 heeft Jan ons verlaten

Hij was slechts enkele dagen ziek.  Het was begonnen met een verkoudheid, een soort zomergriep.  Toen het na enkele dagen niet beterde, stuurde de dokter hem naar het ziekenhuis voor enkele onderzoeken.  Daar stelde men een longontsteking vast en uit voorzorg werd hij op de intensieve zorgen opgenomen.  Om 19:00 u. heeft hij daar een hartstilstand gehad die hij niet meer te boven gekomen is, en om 9:15 u. de volgende morgen is hij overleden.

Iedereen was zich er van bewust dat Jan ons op een dag zou verlaten, maar niemand vermoedde dat dat nu al zou zijn en dat het zo plots zou gebeuren, zonder nog afscheid te kunnen nemen.

Het nieuws van het overlijden ging zeer vlug gans België rond, via kranten, radio en televisie.  Iedereen schrok ervan en vanuit alle hoeken van het land kregen we blijken van troost en steun.   Jan was in vele kringen gekend en geliefd.  De vele mensen die hem hebben ontmoet, vroeger als dokter, maar ook de laatste twintig jaar als stichter en bezieler van Poverello, spreken met bewondering en dankbaarheid over hem.  Zijn inzet en zijn engagement ‘tot op zijn laatste dag’ zijn voor velen een voorbeeld en een steun.

Op dinsdag 4 augustus werd Jan in de Ardennen, in de intieme kring van familie, vrienden en naaste medewerkers, ten grave gedragen.  Het was een stemmige, hoopvolle viering, in een overvolle kerk, opgeluisterd door het koor van het dorp.  Iedereen was ervan overtuigd dat dit niet het einde is, maar een overgang naar het eeuwige leven.  Hierin geloofde Jan zelf zeer sterk.  Ik weet dat hij in Banneux soms mensen na een bezoek uitwuifde en dan zei: “Tot ziens, hier of in de hemel.”

Op zaterdag 8 augustus nam de grote Poverello-familie te Banneux afscheid van Jan, we waren met meer dan vijftienhonderd.  Uit deze eucharistie, voorgegaan door Mgr. Houssiau, bisschop van Luik, bleek duidelijk dat iedereen zeer goed begrijpt wat Jan zou willen en hoe we hem kunnen bedanken voor al wat hij gedaan heeft.  Zr. Cecile verwoordde het als volgt in haar welkomstwoord: “We weten dat het zijn wens is dat we doorgaan.  Laat ons de kracht vragen om zijn levenswerk verder te zetten en een steun te zijn voor elkaar.”

Ondanks het heengaan van Jan, gaat Poverello door.  Bij alle medewerkers leeft het verlangen om verder te doen.  Poverello heeft immers een taak in de samenleving.  We hebben een boodschap gekregen die we samen moeten uitdragen, niet door te manifesteren, maar door er elke dag opnieuw voor te zorgen dat mensen zonder thuis, zich weer welkom voelen.

Hoe komt men aan de naam Poverello ?

De patroon van ” Poverello”

Zo werd Franciscus van Assisië 800 jaar geleden genoemd.  Het is het italiaans voor “kleine arme man”.  Nadat hij al zijn bezittingen had weggegeven, ging hij leven tussen bedelaars en melaatsen, in navolging van Christus.  Hij wist dat hij veel tekort kwam en een zondig mens was,  maar bezielt tot op vandaag duizenden mensen door zijn radicale levenswijze. Vele keizers en pausen hebben minder invloed gehad op de samenleving en de Kerk, dan deze kleine arme man.  Niet door te protesteren, maar door Jezus authentiek na te volgen,  blies hij de christelijke waarden, vrede, liefde voor de natuur, de medemens en God, nieuw leven in. Wat een boodschap voor wie zich klein en arm weet !

Het gebed van Franciscus van Assisië

Heer, maak mij tot een werktuig van Uw vrede Laat mij liefde brengen waar haat is Eenheid waar mensen verdeeld zijn Vergiffenis aan mensen die zwak zijn. Laat mij hoop geven aan wie niet meer hoopt Geloof aan wie twijfelt Laat mij licht brengen waar het duister is En vreugde waar mensen bedroefd zijn. Heer help mij, Niet zozeer om zelf gelukkig te zijn maar anderen gelukkig te maken Niet zozeer om zelf begrepen te worden maar anderen te begrijpen Niet zozeer om zelf getroost te worden maar anderen te troosten Niet zozeer om bemind te worden maar te beminnen.

Eredoctoraat voor Jan Vermeire

Jan Rolies en Rondom Gezin over Dr. J. Vermeire

In 1979 maakte ik kennis met Dr. J. Vermeire, in de zestiger jaren een ge­waardeerd seksuoloog en thans de bezieler van een opvanghuis voor marginalen in de hoofdstad. Uit de waardering voor zijn persoon en werk groeide in mij het plan aan hem, die m.i. een verdienstelijke rol gespeeld heeft op gebied van seksuele hulpverlening en voorlichting in Vlaanderen, een artikel te wijden. Het volgende gaat terug op een gesprek dat ik met hem had in novem­ber ’85.

Uiteraard is met het volgende niet alles gezegd over zijn seksuologisch werk. Ik hou het bij een portret en laat aan anderen de taak om een uitvoeriger analyse van zijn publicaties te maken.

DE GESCHIEDENIS VAN DE VLAAMSE SEKSUOLOGIE

Talrijk zijn de bijdragen over de geschiedenis van de Vlaamse seksuologie niet. Is de reden hiervan dat zij van erg recente datum is en dat de meeste pioniers nog in leven zijn?

Prof. P. Nijs schetste de geschiedenis aldus :

‘Als gevolg van kerkelijke en maatschap­pelijke weerstanden ontwikkelde de seksuologie in Belgic zich pas na de Tweede Wereldoorlog. Op initiatief van een kleine groep artsen kwamen de eerste centra voor hulpverlening bij huwelijks- en gezinsproblemen en voor contraceptief advies tot stand: o.a. de Huwelijks- en Gezinsraden (1956), waar­uit in 1971 de Federatie van Consultatiebureaus voor

Levens- en Gezinsmoeilijkheden ontstond en de Association Belge des Centres Consultations Conjugates (1966). Ook werden Centra voor Gezinsplanning en Seksuele opvoeding opgericht. Sedert 1967 worden voor artsen postuniver­sitaire seminaries en zogenaamde Balint­groepen (gespreksgroepen in verband met medisch-psychologische en psycho-seksuele problemen) georganiseerd.

Aan seksuologische vorming op breder maatschappelijk vlak wordt gedaan door de (katholieke) Gezinspastoraal en Pastorale Familiale, en door de (vrijzinnige) Vlaamse Vereniging voor Seksuele Hervorming (1970). Sedert 1961 bestaat te Leuven het Instituut voor Familiale en Seksuologische Weten­schappen (verbonden aan de faculteit geneeskunde). Grote weerklank vonden de geschriften van J. van Ussel, die tezamen met P. Nijs in 1968 het Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Seksuologie oprichtte.

Te Leuven verschijnen de reeks Leuvense Cahiers voor Seksuologie (sedert 1975) en het tijdschrift Seksuologische Actualiteiten (sedert 1976)’ Tot zover P. Nijs (1). 

Vergeleken met andere landen in West-Europa is België een van de allerlaatste landen geweest waar de seksuologie als wetenschap en praktijk (seksuele hulpverlening en -voorlichting) op gang gekomen is. Een van de na­oorlogse pioniers was Dr. J. Vermeire, die deel uitmaakte van de kleine groep artsen die het initiatief namen tot het oprichten van ‘Huwelijks- en Gezins­raden’ en waarover hierboven reeds sprake was. (2)

JAN VERMEIRE (1919- ).

Dr. Jan Vermeire vestigde zich na zijn afstuderen te Leuven in 1944 als huisarts in dezelfde stad.

In de loop der jaren gaf hij zich steeds meer rekenschap van het feit dat seksuele- en gezinsproblemen aan de basis lagen van klachten en artsenbezoek. Voor deze problemen vond hij niet onmiddellijk een oplossing en daarom besloot hij in 1954 met zijn praktijk te stoppen om zich te kunnen informeren over de stand van zaken op gebied van seksuologie en seksuele hulpverlening in Europa. In de Bibliotheque Nationale van Parijs las hij de beschikbare seksuologische literatuur, hij trok naar Nederland waar hij Dr. C. van Emde Boas leerde kennen en de NVSH, in Duitsland nam hij kennis van de activiteiten van de Evangelische Ehe­und Familienberatung, de Katholische Ehe- and Familienberatung, e.a., in Engeland had hij contacten met de verantwoordelijken van de Family Plan­ning beweging en de National Catholic Advicering Councils (NCAC).

In 1955 startte Dr.J.Vermeire te Schaar­beek(Brussel) met een prive-praktijk voor seksuele hulpverlening. Hij liet volgend naambord maken: Dr.J.Vermeire Seksuologie. Waarschijnlijk was hij op dat ogenblik de enige arts in België die een dergelijk naambordje had. Aan klienten en problemen ontbrak het niet. Door toeval werd hij een veelgevraagd voordrachtgever.

Een van de broers van Jan Vermeire was lid van het bestuur van de ‘Bond van de kroostrijke Gezinnen’ (nu: Bond voor Grote en Jonge Gezinnen, BGJG). Toen hij hoorde van Jan’s nieuwe werkzaamheden, nodigde hij hem uit voor een lezing over seksuele opvoeding voor de gewestelijke verantwoordelijken van de bond.

De gevolgen bleven niet uit. Jan Vermeire werd uitgenodigd voor lezingen over seksuele opvoeding, over huwelijk en gezin, enz…in de plaatselijke afdelingen. Gedurende zes jaren zou hij meer dan duizend lezingen geven in Vlaanderen en Wallonië. De schriftelijke vragen van de aanwezigen -ze vulden ettelijke zakken­vormden de basisdocumentatie voor zijn latere boeken.

Een andere vraag tot lezingen over seksuele hygiëne kwam van het Belgisch leger, dat hem uitnodigde om voorlichtings-lezingen te geven in de Belgische instructiecentra en voor de Belgische troepen in Duitsland. In Sooi Wilems, legendarische soldatenpastor, vond hij een bondgenoot en samen organiseerden zij in het kader van Milac, een katholieke soldatenwerking, samen­komsten voor soldaten over seksuele beleving. In die dagen werd er in het leger, voor de jonge rekruten, een angstaanjagende film vertoont over de gevaren en de gevolgen van venerische ziekten -de tite! van de film luidde ‘Het sluipend gif’- waartegen hij zich verzette.

Met Jos Burvenich,S.J., trok hij jarenlang, voorzien van een dia-reeks, Vlaanderen rond voor het begeleiden van verloofden-cursussen. Tenslotte deed het gerecht beroep op hem. Bij talrijke zedendelicten werd zijn oordeel gevraagd.

Hij consulteerde vele mensen in de psychiatrische afdeling van de gevangenis in Doornik en trod op als expert in assisenzaken. Hem konden mensen die voor de X-maal voor exhibitionisme opgesloten waren, voor de eerste keer hun verhaal kwijt. In 1973 werd het hem allemaal teveel en op een morgen, tijdens een consulta­tie,stortte hij in elkaar. Hij stopte met zijn praktijk en trok zich terug op zijn landgoed in de Ardennen.

In 1977 startte hij met een werk voor daklozen, clochards en marginalen te Brussel. Dagelijks ontvangt hij in de Zuinigheidsstraat meer dan tweehonderd arme mannen en vrouwen, ‘de vierde wereld’ van de hoofdstad. Dit werk noemde hij naar Franciscus van Assisi: ‘Poverello’.

HUWELIJK EN GEZIN

In heel zijn loopbaan als seksuoloog en hulpverlener ging het Dr.J.Vermeire uiteindelijk vooral om de bevordering van een gelukkig huwelijks- en gezins­leven. Op onze dagen is de seksuele beleving niet langer het voorrecht van gehuwden of verloofden en kunnen seksualiteit en voortplanting ontkoppeld worden. Ideologien verdegigen het recht op lust;

los van engagement of affectiviteit. (Sex for fun) In de vijftiger en zestiger jaren was het zover nog niet, maar werd de huwelijksrelatie beschouwd als de ideale plants voor een rijke en vruchtbare seksualiteitsbeleving, zeker in katholieke kringen. ‘Vrije liefde ‘ vindt hij nog steeds een weg zonder uitkomst. Dr.J.Vermeire was ervan overtuigd dat in vele huwelijksrelaties de seksuali­teitsbelevening klem zat en dat dit aanleiding gaf tot spanningen en verzuring van de relatie.
Mensen durfden elkaar niet met tederheid bejegenen, aldus Jan Vermeire, omdat dit aanleiding zou kunnen geven tot seksuele contacten, welke misschien zondig waren. Het was zijn bedoeling de mensen te bevrijden tot en te bege­leiden naar een nieuwe tederheids­cultuur. De seksualiteit was fundamen­teel een goede gave Gods, een kans tot vreugde en creativiteit. Ziende wat er elders gebeurde op gebied van huwelijksbegeleiding en dagelijks getuige zijnde van de relationele en seksuele ellende van zijn patienten, ging Dr.J.Vermeire vooraanstaande moralisten als L.Janssens en V.Heylen opzoeken, de pedagoog A.Kriekemans, de artsen Renner en Rubbens e.a. om hen in te lichten over zijn bevindingen en hen uit te nodigen samen iets te ondernemen. Dit resulteerde in de ‘Huwelijks- en Gezinsraden’ welke opgericht werden in 1956 en waarvan het eerste bureau in Brussel geopend werd. Dr.Vermeire die samen met meester van Agt, de statuten ervan had opgesteld, werd secretaris­generaal van de vereniging, prof. van Hee de eeste voorzitter. 

Tijdens de studieweek ‘Seksualiteit en groei naar volwassenheid’ ingericht door de ‘Huwelijks- en Gezinsraden’ te Heverlee van 24 tot 28 augustus 1959 riep hij op tot een positieve seksuele gezinsopvoeding. Ouders en opvoeders moesten beter ingelicht worden opdat zij hun verantwoordelijkheid zouden kunnen nemen. En opperde hij: ‘Het inrichten van verplichte theoretische cursussen en van een practicum over huwelijks- en gezinsproblemen, misschien in het kader van een instituut voor gezinsweten­schappen, in onontbeerlijk ‘. 

Dat het initiatief aansloeg bewezen de consulten in 1956: 350; in 1957: 1150; in 1958: 1750. Toen in de zestiger jaren de secularisatie-golf Vlaanderen overspoelde en in het kader van het concilie, bijeengeroepen door paus Johannes XXIII, een geest van vrijheid door de kerk trok, -denken wij maar aan de rol van bisschop Bekkers in Nederland- kwamen vele priesters en religieuzen in de problemen. Hun ‘roeping’ ervaarden zij plots niet meer als evident en onder druk van de veranderde maatschappelijke (o.a. de seksuele revolutie) en religieuze omstandigheden kwamen zij in een affectieve krisis. Wat bij velen reeds long sluimerde, brak door. In die jaren vonden tientallen de weg naar Brussel om er een oplossing voor hun affectieve en seksuele problemen te zoeken. In talrijke kloosters gaf hij in die dagen lezingen over de betekenis van de seksualiteit.

VERENIGING VOOR SEKSUELE HYGIENE

In 1961 richtte Dr.J.Vermeire de ‘ Vereniging voor Seksuele Hygiene’ op waarvan de doelstellingen waren :

-het bestuderen van de seksuele problematiek en het bevorderen van de seksuologie als wetenschap;

  • het verspreiden van een verantwoorde voorlichting door aangepaste methodes;
  • het verstrekken van individuele hulp in medico-sociale centra.

Heeft de vereniging haar doelstellingen waar gemaakt in de loop van de jaren? Ongetwijfeld!

In 1962 verscheen het eerste nummer van ‘ Tijdingen over seksuologie’, een tijdschrift dat als ondertitel droeg:

Tweemaandelijkse bijdrage tot de studie der seksuele problematiek. Dr.J.Vermeire verzorgde de redaktie, verbeterde de drukproeven en vertaalde de artikels voor de franstalige uitgave van het tijdschrift. Het tijdschrift werd op ongeveer 1500 exemplaren verspreid. De vereniging organiseerde colloquia. In 1964 organiseerde zij een eerste colloquium over homoseksualiteit te Brussel, een tweede over hetzelfde tema volgde te Antwerpen in 1965.

In Brussel, Gent, Luik ontstonden secties waar seksuologische temata besproken werden. Zo had in 1965 te Gent een discussieavond plaats over kristelijke en humanistische seksuele moraal. Naast zijn eigen praktijk verzorgde Dr.Vermeire de consultaties in ‘Het medico-sociaal centrum voor Seksuolo­gie’ te Brussel, dat opgericht werd door de vereniging in 1961. De laatste jaren van zijn praktijk werkte hij met vier artsen die zich onder zijn leiding bekwaamden in seksuologische hulpver­lening.

Het centrum, gevestigd in de Paleizenstraat te Brussel, beantwoordde ook schriftelijke vragen betreffende geboorteregeling, opvoedingsproblemen en gezinsmoeilijkheden. In een brochure staat ook nog vermeld: voorhuwelijkse raadpleging.

In de zestiger jaren was de anticonceptie front-pagina nieuws. Daarom nodigde de Vereniging Dr.Knaus naar Brussel uit voor een uiteenzetting over de PO (= periodieke onthouding)   .

Zelf volgde Dr.J.Vermeire alle Inter­nationale congressen over huwelijk en gezinsplanning waar hij, naar eigen zeggen, veel steun en inspiratie vond. Vanwaar de naam seksuele hygiene? Hierop antwoordde hij dat hij een zo groot mogelijk publiek wilde bereiken, kerkelijken en niet-kerkelijken, gelovigen en ongelovigen. Spreken van seksuele moraal zou onmiddellijk mensen doen afhaken.

Dr.Vermeire wilde de ruimte scheppen waarin het mogelijk was op een nieuwe wijze de seksualiteit ter sprake te brengen, in al haar dimensies en in een duidelijke taal. (6) Hij wilde niet geidentificeerd worden als vertegen­woordiger van de kerkelijke moraal of als moralist. Spreken van seksuele moraal zou het gesprek over seksualiteit onmiddellijk trekken in een ideologische sfeer. De moraal was in die dagen, zeker in Vlaanderen, nog quasi-monopolie van de katholieke kerk.

Door te spreken van seksuele hygiene wist hij towel het moraliseren te vermijden als het in concurrentie treden met de kerkelijke moraal. Hij presenteerde zijn betoog als medisch d.w.z. objectief, wetenschappelijk verantwoord, georienteerd op een gezonde levenswijze. De medicus kon in die dagen dingen zeggen, die een moraaltheoloog niet mocht zeggen.

In dit verband is het ook significant dat het Instituut voor Familiale en Seksuolo­gische Wetenschappen, dat in 1961 te Leuven opgericht werd, opgehangen werd in de faculteit geneeskunde en niet in theologie. Merk op dat het familiale voorop staat! De seksuele problemen lagen dikwijls op moraaltehologisch‑kerkelijk vlak, (=gewetensconflicten) maar een open discussie was toen binnen de kerkelijke setting niet mogelijk.

Spreken van seksuele hygiene was dus in feite een eufimisme om een alternatief seksueel moreel-normatief betoog te houden, maar was ook een teken aan de wand voor een nieuw denken waarin rekening gehouden werd met gegevens uit de

natuurwetenschappen en de antropologische wetenschappen. Het gevaar ervan was dat seksuele ethiek zich beperkte tot hygiene, d.w.z. een geheel van regels over seksueel functioneren zonder dat de vraag naar een zinvolle humane beleving aan bod kwam.

Als arts, schrijvend over seksuele kwesties, situeerde J.Vermeire zich in de rij van de artsen, die sinds de vorige eeuw talloze werken produceerden over een gezond en zedelijk seksueel leven. Het medisch seksueel betoog dat in de 18de eeuw ontstond legitimeerde

of stelde de kerkelijk-burgerlijke seksuele moraal onder kritiek. Wat deze werken karakteriseerde was hun argumentatie: 

zij fundeerden de seksuele normen op fysiologische, neurologische en biolo­gische wetten en goed was wat hygienisch en medisch verantwoord was. Antikerkelijke artsen bekritiseerden de kerkelijke seksuele moraal als ongezond en ziekmakend en stelden een seksuele hygiene in de plaats. De medisch seksuele hygiene presenteerde zichzelf als naturalistisch d.w.z. gesteund op de studie van de natuur en wars van alle openbaringsgegevens. Dit belette christe­lijke artsen niet aan de kerkelijke seksuele moraal een naturalistische basis te geven.

De werken van J.Vermeire zijn duidelijk medisch van aard, maar zijn mensbeeld is christelijk geihspireerd. Aanvankelijk gebruikt hij in zijn lezingen nog een kerkelijke taal, later niet meer omdat hij niemand wil uitsluiten. De basis-visie bleef niettemin identiek: de seksualiteit is iets goed en schoons dat de mens kan verrijken en gelukkig maken.

In ons gesprek verklaarde hij dat hij op onze dagen zou spreken van een ‘ecologische’ seksuologie. Wat de opvulling hiervan ook geweest is, met het concept seksuele hygiene bedoelde J.Vermeire een vrije en open ruimte te scheppen voor een gesprek over het seksuele dat niet onmiddellijk in de kerkelijk-ideologische sfeer getrokken zou worden. De medische sfeer waarin de seksualiteit ter sprake gebracht werd, garandeerde objectiviteit, wetenschappelijkheid en ernst.

VERMEIRE ALS SEKSUOLOOG

Dr.Jan Vermeire heeft nooit een academische leeropdracht gehad. Op de eerste plaats was hij een huisarts, die diep bewogen was door het seksuele leed van zijn klienten en hieraan iets wilde doen. Zelf noemde hij zich een ‘self-made’ man, dot , wil zeggen iemand die het helemaal op zijn eentje geleerd heeft en waargemaakt. Achteraf vindt hij dit helemaal niet erg. Zolang hij in de seksuele hulpverlening stond heeft hij zich onafhankelijk geweten tegenover kerkelijke en academische autoriteiten. Zijn seksuologische geschriften zijn het direct produkt van zijn activiteiten als seksuoloog-hulpverlener. Volgens hem is de seksuologie een interdisciplinaire wetenschap welke van elke eenzijdigheid wars moet zijn. Seksuologie heeft zowel te maken met fysiologie als psychologie, recht als moraal, antropologie als psychiatrie.

Uit ‘Seksuele hygiene’, zijn eerste boek, volgt ter illustratie van Dr.J.Vermeire’s oorspronkelijke denk-en schrijfstijl een passage over de liefdedaad: “Men stoat dus oneindig ver of van de seksuele daad als ontspannings- of als genotmiddel. Door het sacramentele ja-woord worden man en vrouw een vlees in de diepste betekenis van het woord en wordt de normaal-gestelde huwelijksdaad, van de hoogste geestelijke vereniging tot de diepste lichaamlijke voldoening, een bron van genade.

Hieruit blijkt weer zeer duidelijk dat het huwelijksleven op twee pijlers moet rusten: zowel op de geestelijke als op de lichamelijke harmonie.

Wanneer een van beide ontbreekt dan zal het huwelijk gemakkelijk op losse schroeven komen te staan. Verder is het ook zeker, dat zowel de vrouw als de man recht hebben op de lichamelijke voldoening bij de huwelijksdaad. Het mag voor de vrouw geen last, geen offer, geen noodzakelijk kwaad betekenen, en voor de man mag de liefde niet gelijk staan met het stillen van een lichamelijke drang. Voor de man, zowel als voor de vrouw, moet liefde betekenen: zich geven en niet een egoïstisch plezier zoeken.

Daarom mag de liefdedaad in het huwelijk niet een brutale onthulling zijn, moor moet een geleidelijke ontplooithg wezen. Hieruit volgt dat de verantwoordelijkheid van de man zeer groot is. Het mag bij hem niet zijn een ongebreideld toegeven aan zijn impulsiviteit, een zoeken naar bevrediging. Anderszijds mag de huwelijksdaad door de vrouw niet beschouwd worden als een verplichting, waaraan ze zich onderwerpt uit angst dat haar echtge­noot zijn genot ergens anders zou gaan zoeken. Dat men uit geest van versterving niet vrijwillig mag verzaken aan orgasme, behoeft niet beklemtoond te worden, ook al menen sommigen door goed mee te handelen. Deze handels­wijze is veel gevaarlijker dan volledige onthouding en heeft al veel echtparen ongelukkig gemaakt.” (p.112-113)

EEN KATHOLIEK SEKSUOLOOG

Dr.J.Vermeire was van huize uit pratikerend katholiek. In zijn praktijk ontmoette hij de pijnlijke gevolgen van een rigide, legalistische, lustvijandige seksuele voortplantings- en beheersings­moraal. Als katholiek en hulpverlener voelde hij zich geklemd tussen de katholieke normen en de concrete individuele ellende. Jaren nadien vraagt hij zich nog af of hij niet te ver gegaan is in het begrip voor de ellende van de mensen.

In feite was hij een aanhanger ‘avant la lettre ‘ van de verantwoordelijkheids­ethiek,d.w.z. iemand die met elk individu zocht naar ‘le meilleur humain possible ‘. Nooit heeft hij de wetten om de wetten herhaald. De neurotische gevolgen van het legalisme had hij voldoende gezien in zijn praktijk. Voor hem was het wezenlijke dat mensen de hoop behielden dat er iets kon veranderen in hun situatie, dat zij wisten dat zij niet de enigen waren die met het seksuele in conflict lagen en dat zij goed geïnformeerd werden.

Vermeire heeft het steeds moeilijk gehad met K.I.D., niet omdat het verboden werd door de kerken, maar omdat hij deze techniek niet kon plaatsen in een personalistische visie op huwelijk en seksualiteit. In ‘Seksuele Hygiëne’ diende Jan Vermeire zich aan als een expliciet christelijk geïnspireerde seksuoloog.

Later, mede onder invloed van binnen­kerkelijke tegenwind en kritiek op zijn werk, verdween het expliciet christelijke naar de achtergrond. Door zich vrijer op te stellen tegenover kerkelijke auto­riteiten, kon hij ‘zeggen wat hij te zeggen’ had. Het mensbeeld van waaruit hij schreef en de waarden die hij verdedigde, bleven niettemin christelijk geïnspireerd.

DE PUBLICIST

In 1957 publiceerde Jan Vermeire bij De Vroente in Kasterlee ‘Seksuele Hygiene ‘, een werk dat een enorm succes zou kennen en dat in 1965 reeds aan zijn zestiende druk toe was. Het werd vertaalrans en het Duits en tenslotte in het Italiaans, waar het verplichte lectuur werd voor de deelnemers aan verloofdenweekends. In 1970 verscheen het eerste deel van ‘De praktijk van de seksuologie ‘, het tweede deel in 1972. Beide werken verschenen ook in het Frans (La consultation de sexologie) en waren het resultaat van jarenlange ervaring als seksuoloog. In deel 1 schreef hij als inleiding: “Terwijl ik deze nota’s neerschrijf, druk ik de mening uit van duizenden mensen, die mij hun leed hebben toevertrouwd en waarschijnlijk ook van vele anderen, want het gaat hier over onze problemen, van ons alien”. (p.5) Ziehier de behandelde temata:

Deel 1: geseksueerd zijn, een drama…; man, en toch impotent? de frigide vrouw, een miskende; de masturbatie; de seksuele vereniging.

Deel 2: de geboorteregeling; de steriliteit, het celibaat, de homoseksua­liteit, de transseksualiteit, het exhibi­tionisme, het fetisjisme, alcoholisme en seksualiteit; de gehandicapten.

Dr.J.Vermeire schreef niet voor geleer­den, maar voor het grote publiek. Zijn boeken zijn dan ook gesteld in een heldere taal, zonder jargon, waarbij in elk hoofdstuk gevallen uit de praktijk geanalyseerd worden.

DE BETEKENIS VAN DR.J.VERMEIRE

Gedurende de 19 jaren dat Jan Vermeire als seksuologisch hulpverlener actief is geweest, heeft hij talloze lezingen gegeven.

Hij heeft de seksualiteit ter sprake gebracht in een tijd waarin woorden als masturbatie, menstruatie, seksualiteit, … vieze woorden waren. In de vijftiger en zestiger jaren heeft hij een belangrijk aandeel gehad in de seksuele voorlichting in Vlaanderen.

Het gebeurde meermalen dat schoolbesturen en ouderverenigingen hem uitnodigen tot een kennismaking-vergadering als voorbereiding op een lezing voor de leerlingen, om te weten wat hij hen zou gaan vertellen. De angst voor de lust en het geslachtelijke was nog groot toen hij zijn task aanvatte. Door het geslachte­ lijke te benoemen en bespreekbaar te maken ontdekten talloze mensen dat zij niet de enigen waren met seksuele vragen en problemen. Van daar de rubriek in ‘ Tijdingen voor seksuologie’ ‘ Gedeeld leed’, waarin lezers(lezeressen) hun pijn konden verwoorden. Sommigen vonden dit ‘flauwe kul’, onwetenschappe­ lijk, enz…, maar Dr.J.Vermeire dacht daar anders over.

Zijn geschriften hebben tallozen troost, inzicht en uitzicht gegeven. Ik zie in hem een pionier van de seksuologie, de seksuele voorlichting en hulpverlening in Belgie en Vlaanderen.

Toen hij in 1958 te Gent een reeks lezingen gaf, ingericht door de universitaire parochie, over seksualiteit, stond er op de affiche:

Jan Vermeire noemt een kat een kat. Ik denk dat hij een van de eerste geweest is die, in boeken voor een breder publiek bestemd, een klare taal gesproken heeft.

BESLUIT

Sinds acht jaren leeft Dr.J.Vermeire in een andere wereld, de vierde wereld. In 1973 heeft hij al zijn steekkaarten en dossiers verbrand. Zelf beschikt hij niet eens over een volledige verzameling van zijn werken en bijdragen in tijdschriften.

Zijn intens engagement met de vierde wereld wiste data in verband met een vroegere levensperiode uit. Zo trouw mogelijk heb ik getracht zijn verhaal op te tekenen. Is onze wereld, met een zogenaamde bevrijde seksualiteit, er gelukkiger op geworden, vraagt hij zich af. Ontbreekt in het hedendaags seksueel betoog geen wezenlijke dimensie?

Wat doet mensen het bij elkaar uithouden? Hoe voedt ge een relatie? Door een huis te bouwen? door een wijnkelder aan te leggen? door te reizen? Oprechte liefde is meer dan leuke seksuele spelletjes met elkaar te bedenken. Durft onze wereld nog spreken over liefde en authentieke genegenheid? Mensen lijden op onze dagen minder aan seksuele noden, aldus Jan Vermeire, dan aan existentiële leegte en zinverlies. Genot en vreugde zijn niet identiek.

Hij besluit: vroeger was seks taboe, nu God!

Jan ROLIES

VOETNOTEN

  • Nijs P., Seksuologie(Belgie), in

‘Winkler _______ Prins’, achtste druk vol.20, p. 285-286.

Christiaens M., Het instituut voor Familiale Seksuologische Wetenschappen van de K.U.Leuven, in:

Hoofdmomenten in de seksuologie, (Leuvense cahiers voor

seksuologie nr.4), Antwerpen, de

Nederlandse Boekhandel, 1978,

143-166.

Nuttin J., Het ontstaan van het Instituut voor Familiale en Seksuologische Weten­schappen aan de Leuvense Universiteit, in: Aktualiteiten,

relatie en seksualiteit, 8, 1985, 1, p. 15-30.

  • Dr.J.Vermeire merkte op dat het niet alleen artsen waren die het initiatief namen tot de oprichting van huwelijks-en gezinsraden,
    maar dat ook sociologen, moraaltheologen, psychologen en juristen onder de initiatiefnemers waren.
  • Wij volgen de rede die J.Vermeire hield te Heverlee over ‘Doel en werking van de Huwelijks-en gezinsraden’ tijdens de
    studieweek ‘Seksualiteit en groei naar volwassenheid’. Verslag van de studie­week, 1959, p. 6-11
  • Later kregen deze Raden de naam: Consultatiebureau’s voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden.
  • Op voorstel van DR.J.Vermeire richtte de Bond voor Grote gezinnen in 1959 het Hoger Instituut voor Gezins­wetenschappen op,
    dat nog steeds bestaat.
  • In de jaren vijftig verstonden predikanten het nog om een uur over het seksuele te spreken zonder het ooit te vernoemen.
    Zij hadden het dan over kuisheid en onkuisheid, reinheid, de drift, het beest in de mens, oneerbare hande­lingen,…
    Rond het seksuele werd een wa gs van geheimzinnigheid opgehangen -de seksualiteit als een geheim erkennen is heel wat anders-
    wat gevolg had dat het seksuele overal en nergens was. (Rolies,J., Van geheimzinigheid naar geheim,
    in: ‘Universitair Parochieblad’, UP (Leuven), spec.nr. over Seksualiteit, 18 (1979) nr.5, p.52-56.
  • Zelf drukte hij het zo uit: ‘Mijn basis was de huisartsenpraktijk. Ik benaderde mijn klienten als medemensen,
    vol luisterbereidheid, begrip en medevoelen.
  • Uitdrukking van P. Ricoeur.
  • Dr.J.Vermeire drukt het aldus uit: ‘nor meloosheid maakt evenveel slacht­offers als rigide normering’.

Citaten uit brieven Jan Vermeire

Citaten uit brieven Jan Vermeire

Citaten uit de brieven van Jan Vermeire

Samengebracht door medewerkers

tijdens het weekend te BEAURAING 9-11 NOV.2007

Daarom ook laat ik alles vallen, al wat de wormen, de motten en de roest vernielen. (dec. 1979)

———————-

Zo zal Poverello een trefpunt worden waar het echte geluk zal uitstralen, want het zal de Heer zelf zijn die ons

zal voeden met het vuur van zijn liefde. (maart 1980)

———————-

De menselijk liefde kan u helpen om veel beproevingen te boven te komen: een uitgestoken hand op moeilijke

momenten, een blik of een woord, doen dikwijls veel meer dan antibiotica of baxters.

Maar er is een ander middel, meer afdoend, dat slaagt wanneer alles lijkt ineen te storten, zelfs de liefde

van een man of een vrouw: dat is het gebed……….. En de Vader laat een kind, dat zich aan Hem overgeeft, nooit in

de steek.

……Weet dan dat broers en zussen bidden voor de meest verlatenen en dat de Vader de armen uitstrekt naar

allen die zich tot Hem keren. (mei 1981)

———————-

Zonder Gods barmhartigheid was ik letterlijk in het dodenrijk terechtgekomen: daar waar alleen nog lijden,

opstandigheid en wanhoop heersen. (april 1982)

———————-

2 De genade van de bekering lost nochtans alle problemen niet op: ieder moment van het leven brengt

zorgen, ontgoochelingen en zwakheden voort. Dus weet ik dat ik mij voortdurend naar God moet keren en bewust

blijven van mijn onmacht: als ik die afhankelijkheid met liefde en vertrouwen aanvaard, zal ik in eeuwigheid leven.

Jezus zelf is ons die boodschap komen brengen. De vraag is echter: hoe ga ik die Blijde Boodschap voor mijzelf

waarmaken? Het antwoord wordt door Jezus zelf gegeven God beminnen bovenal en mijn medemensen zoals mijzelf.

(april 1982)

———————-

velen onder ons hebben geen dak, we zoeken alleen een thuis… maar Poverello is ons ‘huis’. (jan. 1983)

———————-

Het is feest in ons hart! ……..Gedurende jaren heb ik deze vreugde niet kunnen ervaren, ik heb onverschillig

geleefd aan iedere goddelijke genade; nu heeft het geloof mij hoop, geluk en vrede weer gegeven (april 1983)

———————-

Laat ons niet vergeten dat de echte vrede is, in eenheid met Christus leven, en het echte geluk zich te

geven voor anderen. (april 1983)

———————-

3 Wat een genade! Jezus mogen dienen is inderdaad het toppunt van geluk, het hoogtepunt van een leven. (aug.1983)

———————-

De dag waarop Ik de Heer heb ontmoet, die grote Vriend, die mij met zoveel geduld stond op te wachten

(zoals Hij leder van ons opwacht), wist Ik dat Hij me nooit meer zou verlaten, spijts mijn ondankbaarheid, spijts mijn zwakheid. Iedere dag, van langs om meer, ben ik overtuigd van mijn onmacht, van mijn onbekwaamheid om te leven… zonder Hem. Wat zou Ik doen, wat zouden wij doen, indien de Meester van het onmogelijke niet bij ons zou staan, voortdurend, ons vrij latend om zich van Hem te verwijderen, maar altijd over ons wakend? Hij laat ons wel, soms met veel pijn, aanvoelen dat we maar snotneuzen zijn, opgeblazen kikkers of dwazen. Jezus leren kennen, wat een geluk, wat een vrede! Iedere dag krijg ik lessen van de ‘kleinen’, die ‘armen’. Iedere dag herinneren zij mij eraan dat ik even klein en arm ben. Iedere dag doen ze mij beter begrijpen hoe weinig edelmoedig ik ben, hoe lauw, hoe harteloos. Zij leren mij hoe Ik me moet bevrijden van zoveel dingen vooraleer ik ze kan liefhebben. Nu weet ik dat het weinige dat ik in het verleden aan de armen gegeven heb (meestal vergat ik het te geven), alleen een kleine symbolische geste was die mijn geweten wat meer suste. Delen, dat is iets heel anders. Het is misschien iets materieels geven, als het werkelijk uit het hart komt, maar het is vooral zichzelf geven, zijn talenten (die we gratis ontvingen) ten dienste stellen van de anderen. Dat is de sleutel van het geluk, die men kan vinden in de blijde Boodschap. (aug. 1983)

———————-

Dikwijls ben ik ontroerd door een handdruk, een blik, een woordje: “Iedere avond bid ik op mijn knieën voor Poverello.” Dat weten wij, dat voelen wij: zonder dat zou Poverello allang niet meer bestaan. 

Veel oudere mensen, onder andere veel bejaarde religieuzen, die zich na een zeer actief leven wat nutteloos vonden, weten nu terug waarvoor ze leven. Bejaarden, maar ook zieken, gehandicapten, ook veel jonge mensen, hebben terug een motivatie gevonden om te ‘leven’. (maart 1984)

———————-

Zonder Hem, dat weet ik nu, kan ik niets. Alleen kwaad doen en voor mezelf leven, mezelf overschatten. Met

Hem word ik vriendelijk, begrijpend, eenvoudig. Zonder Hem is het dood, mijn wereldje wordt een berg problemen,

één grote angst. Met Hem word ik rustig, zal ik niemand misprijzen of uitkafferen als ik vind dat het nu al welletjes is.

5 Hoe heb ik Hem zoveel jaren kunnen voorbijlopen zonder Hem te willen herkennen in al de mensen die ik ontmoet heb. (sept. 1984)

———————-

De kleine bidplaats is een oase van vrede. (maart 1985)

———————-

De evangelische motivatie die ze hebben kunnen ontdekken ‘op de werf’. Het evangelie beleven is de enige weg naar vrede en geluk. (maart 1985)

———————-

Jezus is verrezen! Nu, voor mij in ieder geval, de zin van mijn leven. Alles wordt teruggebracht naar, alles krijgt een uitleg door, alles concen treert zich op Jezus en Zijn verrijzenis: zonder de verrezen Jezus zou ik niet meer leven. (maart 1986)

———————-

Het is Jezus die mij gered heeft. De lijdende dienaar, op een kruis gestorven, mij getoond door een priester waarvan ik de echtheid aanvoelde, heeft mij op mijn knieën gezet: het paasmysterie werd mij op zo’n eenvoudige, maar ook zo’n aangrijpende manier geopenbaard dat ik op dat ogenblik mijn kleinheid heel intens heb aangevoeld. Sedertdien heb ik niet geleefd zoals Jezus het van mij verwachtte. Ik ben dikwijls weerbarstig geweest, laf, soms heb ik naar mijn verleden willen teruggrijpen; zelfs in mijn goede momenten heb ik aan Zijn roep niet beantwoord.

Ieder ogenblik moet ik mij hernemen, mij vermanen, mij bekeren. (maart 1986)

———————-

Nu weet ik dat Hij ook voor mij gekomen is: ik ga niet meer sterven; ik ga deze wereld verlaten om eeuwig te leven met God zelf en al mijn broeders. Wat er mij ook nog zou kunnen overkomen, ik zal een eeuwig geluk beleven. Jezus is verrezen! Bron van liefde zonder grenzen. Zonder Hem is mijn hart versteend, mijn engagement kleinzielig, heeft mijn leven geen enkele zin. Wanneer Hij mij bezielt, kan ik delen, ben ik enthousiast. kan ik liefhebben. In Poverello heb ik geleerd dat ik, zonder Jezus, een dorre twijg ben; met Hem, door Hem, in Hem zal ik vruchten dragen. (maart 1986)

———————-

De laatste tijd is het bidden van de paternoster ook voor mij een grote steun geworden: het is het gebed van de arme, die het niet meer aankan, maar die, spijts alles, blijft hopen en die zeker is verhoord te worden. De vrede van het hart, die meer waard is dan al de rijkdom van de wereld, kan ons alleen van uit de hemel komen. Zalig 7 degenen die erin geloven en die volhouden! Ik wens het jullie, van ganser harte. (juni 1986)

———————-

De Heer is niet onzichtbaar, Hij leeft en vertoont zich in onze broeders; Hij heeft honger en dorst zoals zij, Hij weent zoals zij, Hij is eenzaam en ziek zoals zij, zoals wij allen. (maart 1988)

———————-

Maar de Heer heeft mij gered, Hij heeft mij zijn barmhartigheid aangeboden en ik heb mij aan Hem kunnen toevertrouwen. Hij wachtte op dit gebaar om mij van m’n angsten te verlossen: het is een definitief keerpunt in m’n leven geworden. Zolang dat ik deze weg kies, kan er mij niets meer overkomen: ongeluk en lijden zullen niet meer dezelfde greep kunnen hebben. Het Kruis betekent niet het einde, het is de weg die uitmondt op de Verrijzenis, op het Leven. Anderen van m’n naaste vrienden hebben mij dit bewezen: zij zijn de getuigen die mij leiden. (maart 1989)

———————-

Nooit zal ik die man vergeten van zeker meer dan 80 jaar, voortgeduwd in een ziekenwagentje en de ene Ave Maria na de andere zingend, met een bijzonder enthousiasme en kracht.

‘s Avonds in mijn kamer, heb ik voor hem gebeden, om hem te danken en hem aan te bevelen bij de Maagd der armen. Enkele weken later vernam ik dat hij overleden was. Wie spreekt er nog over hem ? En nochtans is hij voor mij een getuige, een vriend die, zonder het te weten, mij beter de zin van de waarden, de zin van het leven, de zin en de kracht van het gebed heeft doen begrijpen. (juni 1989)

———————-

Het gebed ? Onontbeerlijk. Zonder gebed, geen moed, geen uithoudingsvermogen, geen kracht, geen vreugde, geen vrede, geen liefde. Dat is mijn voedsel. Indien ik niet meer bid verga ik.

Mijn gebed ? Het gebed van de arme lieden. Ik kan niet lang bidden, ik kan geen mooie zinnen opbouwen; ik ben meer voor eenvoud, voor hetgeen echt is, voor hetgeen uit het hart komt. Als ik voor God kniel kan ik niet meer liegen, verstoppertje spelen; ik weet dat Hij mijn zwakheid kent. Hij is zo goed dat Hij al mijn gebreken aanvaardt, zolang ik mij in zijn handen vertrouw. Wat een geluk !

Vele jaren heb ik nochtans alles op materiële rijkdom en een vluchtig geluk gebouwd. Te Banneux heeft de Maagd der armen gevraagd :“Bid veel” en Jezus zelf heeft het voorbeeld gegeven: Hij trok zich dikwijls terug om alleen te bidden, om met de Vader te spreken en gans zijn leven is gebed geweest. Hoe zou het mogelijk zijn dat ik er zou aan voorbijgaan.

Bid voor mij, ik bid voor u. (juni 1989)

———————-

Want Poverello is een levensschool: de echte waarden zijn er je enige gids en men kan ze alleen ontdekken door zijn hart open te zetten. (dec. 1988)

———————-

Het zijn niet noodzakelijk de ‘groten’, de ‘aanzienlijken’ die u de dagelijkse dosis moed en optimisme

verschaffen, het is niet de mooiprater die u evangeliseert, maar misschien de ‘geringste’… (dec. 1988)

———————-

Een nieuw huis van de vriendschap, een trefpunt voor degenen die trachten te delen, voor sommigen misschien een reddingsboei. Een huis waar al degenen die er binnen treden, zonder onderscheid, een verantwoordelijkheid opnemen: Poverello is noch een paternalistische instelling, noch een plaats waar men zo maar zijn zeven goestingen doet; er is ook geen hiërarchie, iedereen is er gelijk en moet er zich goed kunnen voelen.

In Poverello is iedereen dan ook welkom die het huis en degenen die er wonen of komen, respecteert: vrijheid van opinie, van godsdienst, wat niet tegenstrijdig is met onze persoonlijke overtuiging dat de Heer bestuurt, leidt en in al onze noden voorziet. De geest van delen, vergeven en gebed is de enige manier om vol te houden en door te zetten. Het is in deze geest, en alleen in deze, dat ik Poverello (…) zie leven en groeien. (sept. 1989)

———————-

Gelukkig zij die zich op dat moment kunnen vastklampen aan waarden, die misschien lang bedolven liggen: een goed woord, een gezicht gehavend door de miserie, het verlies van een vriend, een onverwachte gebeurtenis, een herinnering uit de kinderjaren, dat alles kan de harde korst van ons hart doorboren en ons terug met de voeten op de grond zetten.

Die het wil begrijpen en ja durft zeggen, heeft eindelijk de goede weg gevonden: de weg van de liefde, van het delen, van de vergeving, van het gebed, van de eigen armoede. Helaas! Het eerste enthousiasme, het gevoel van eindelijk bevrijd te zijn, zijn soms vlug over: men moet zich werkelijk vastklampen om niet opnieuw vaste voet te verliezen. Er is slechts één Redder, één Geneesheer, het is de Levende Christus. Sinds ik door het zien van een klein kruisbeeld een redplank gevonden heb, mag ik Hem niet meer loslaten of ik ben verloren. Twijfel, ontmoediging, zoveel listige bekoringen kunnen al es doen tuimelen. Dan vooral komt het erop aan zich helemaal aan Hem over te laten. Soms heb ik de indruk dat ik het zelf ben die moeite doe, maar ik moet weldra en nederig bekennen dat het altijd de Goede Herder is die op zoek gaat naar een verloren schaapje: een beetje goede wil, en vooral vertrouwen zijn de enige dingen waartoe ik misschien in staat ben, en dan nog moet ik er ieder ogenblik de kracht toe vragen. (dec. 1989)

———————-

Het kind leert mij zwijgen, niet alles te zeggen wat ‘ik’ denk, te luisteren naar het leed van anderen, te delen, te geven, mezelf te geven.

Het kind leert mij leven, het openbaart mij de goedheid van God, de Schepper van alle dingen, van al de wonderen van het heelal: de bloemen… het eenvoudigste is er reeds een voorbeeld van, het meesje, kwik en vriendelijk…..

(maart 1990)

———————-

Wat doe ik dan in dit alles?…….. Ik kan alleen bekennen dat ik niet zoveel doe, dat ik niet of weinig beantwoord aan de

oproep, dat ik me dikwijls schaam over Jezus’ vriendschap, dat ik niet genoeg durf getuigen van Zijn liefde, dat ik vergeet uit welke warboel Hij mij verlost heeft, dat mijn geloof nog klein is, dat mijn hart zich voortdurend sluit.

Maar dat alles is niet onherstelbaar, vanaf het ogenblik dat ik me bewust word van mijn onmacht, mijn armoede. Het is trouwens alleen op die manier dat ik niet in de wanhoop verzink.

Wanneer ik deze gedachten heb kunnen uitdrukken dan is het omdat gisteren zwaar beproefde ouders mij zijn komen spreken over hun kind, dat zij verloren hebben, veron gelukt. Tegenover hun lijden voelde ik me zeer klein. Ik heb geluisterd, ik ben een hele tijd sprakeloos gebleven, mijn hart heeft met hen geweend. Mijn wetenschap kon me niet helpen, alleen de Geest kon me verlichten en mij de woorden geven. Gedurende het verhaal van de snikkende moeder en het stilzwijgen van de beproefde vader, heb ik gebeden: “Heer, ik weet niet wat zeggen”.

‘s Avonds heeft de moeder me opgebeld: “Wij hebben de Heer bedankt voor deze dag… wij hebben de kracht gekregen om voort te leven”. Toen heb ik het begrepen. Terwijl we in de spreekkamer waren en ik naar hun leed luisterde, waren er, in de grote zaal van de eerste verdieping, tweehonderd mensen in gebed verenigd, in aanbidding voor de Heer. (juni 1990)

———————-

Die dag zijn het kinderen geweest die mij geholpen hebben anderewaardenteontdekken.Ik Was Blijven Stilstaan voor een klein ardeens kerkje; ik was er ook binnengegaan zoals ik het gewoonlijk deed sinds de gekruisigde Jezus 13 mij had aangesproken. Ieder keer dat ik trachtte Hem te ontmoeten, wees Hij mij de weg. (juni 1991)

———————-

Volharden in het geloof is niet zo vanzelfsprekend, spontaan of gemakkelijk: men moet het vragen, bidden en de dorre perioden en de momenten waar alles schijnt ineen te stuiken, aanvaarden. (sept. 1991)

———————-

Onze liefde voor God is pure zinsbegoocheling, indien wij ze niet uitdrukken in dienst van de mensen. “Inderdaad, degene die zijn broeder, die hij ziet, niet bemint, kan God die hij niet ziet, niet beminnen.” (1Joh IV, 20) (juni 1992)

———————-

Essentieel is bewust te zijn van zijn zwakheid en broosheid, zich te laten leiden, de signalen te herkennen, zijn inzichten niet te willen opleggen aan de Meester van het heelal; Hem danken voor alle omstandigheden, gelukkige of pijnlijke, die de te volgen weg aanduiden, wat niet zonder een zeker afstand doen gepaard gaat: dit geleidelijk verzaken is bron van geluk en brengt je onweerstaanbaar dichter bij het absolute Geluk.

Gans deze evolutie verloopt nochtans niet zonder kleerscheuren of moeite. In het lijden heb ik de Heer ontmoet en daar ook vind ik Hem op een meer intense 14 manier terug. Zijn lijden geneest het mijne, zijn kruis leidt mij doorheen alle hinderlagen en bevrijdt mij van het Kwaad. Het kruisbeeldje dat mijn moeder graag tussen haar vingers hield, omhels ik iedere avond; ik druk het dan op mijn hart, overwegend dat het bloed van de Zoon van God mij gered heeft: ik ben één van de vele melaatsen die Hij gezuiverd heeft, Hij die vooral de zondaars, de verloren schaapjes, de onaanzienlijke liefhad. (dec. 1992)

———————-

Zo kwam het dat ik enkele dagen na mijn genadeslag besliste te biechten, mijn leven aan een priester te vertellen. Opeens dacht ik aan een gesprek dat ik gehad had met mijn kapper, 20 jaar vroeger. Terwijl hij mij de nek scheerde (ik herinner mij zelfs nog dit detail), fluisterde j mij bijna in het oor: “Indien ge ooit problemen mocht hebben en een goede biechtvader zoekt, ik ken een goed adres. Ga maar gerust naar P.Albert.” En hij gaf mij de  nodige aanwijzingen. Ik was er een beetje door uit mijn lood geslagen, maar vooral geërgerd. Moest die kapper zich nu met mijn zaken bemoeien. Vooral daar de biecht mij sinds lang niet meer interesseerde; de ongelukkige ervaringen op dat gebied hadden mij zozeer afgekoeld dat ik besloten had nooit meer te herbeginnen.

Maar ja, mijn leven had een gans andere wending genomen en ik hunkerde werkelijk naar het ogenblik dat ik mij klein zou kunnen voelen in de handen van de barmhartige en liefdevolle Vader. En ik vertrok naar het adres dat ik 20 jaar geleden gekregen had. De pater zat in zijn biechtstoel en wanneer ik hem verteld had dat mijn verhaal wel een uur zou kunnen duren leidde hij mij naar een spreekkamer en daar kreeg ik al de tijd om de historie van zoveel jaren religieuze en morele onverschil igheid te vertel en. Het besluit van mijn biechtvader was bevrijdend:

“Ik geef je de absolutie en daarna draai je dat blad maar om en begin je een nieuw, maar vooral denk nooit meer aan het verleden.” Een grote vrede en een groot geluk over weldigde mij; ik verliet de kerk en bevond mij terug in de menigte van de grote laan met zijn luxueuze etalages. Maar hetgeen mij altijd had aangetrokken scheen mij nu arm en leeg; het was alsof ik zweefde. Ik had wel iedereen kunnen omhelzen, al degenen die ik kruiste en waarvan ik de verscheurdheid en de problemen kon raden. Ik had hen wil en zeggen: “gij die troost en bevrijding zoekt, gij die verstikt en zwoegt, wanhoopt niet, luister naar mij die in een diepe afgrond zat… 

Er is maar één persoon die u kan helpen, die u kan genezen, en dat is Jezus, de verrezen Christus. Gaat naar Hem, opent uw gekwetst hart voor Hem. Hij is zo goed, zo oneindig goed!”

Beste Poverellovrienden, ik heb u in alle eenvoud deze confidenties meegedeeld; sommigen kunnen het naïef vinden, anderen kunnen er misschien om lachen. Na al wat ik dag na dag van mijn Redder krijg zou dat mij niet kunnen raken. Maar, indien iemand van u terug moed heeft gekregen, uit zijn depressie of zijn onverschilligheid zou kunnen raken, dan zou ik er zeer blij om zijn. Ik zou misschien een beetje gaan lijken op mijn vriend Jozef die, op een dag in Poverello, mij een onfris prentje van de heilige Teresia van Lisieux heeft geschonken… en die mij geholpen heeft. (sept. 1993)

———————-

“Het ergste zou wel zijn dat wij aan de wreedheden die we hier beleven zouden gewoon worden.” Deze zin, genomen uit een interview met een verantwoordelijke van de humanitaire actie in Rwanda, heeft zeker veel kijkers geïnterpelleerd. Indien ik ze onthouden heb, moet het wel zijn dat zij in mijn geheugen gegrift staat en mij ook sterk heeft getroffen.

Verschrikkingen allerhande, allerlei misdaden, men toont ze ons iedere dag; geen adjectief is er nog uitgevonden

om er de wreedheid van te beschrijven. Sommige situaties gaan iedere verbeelding te boven en nochtans worden al deze misdaden door mensenhanden bedreven.

Twee taferelen, tussen al de anderen, hebben mij buitengewoon bewogen. Het eerste, een kind van ongeveer 7 à 8 jaar, verloren midden in de mensenmassa die zich in het stof verplaatste. Het kind bleef ter plaatste staan en stak de hand uit. De ogen verstard, was het op het punt ineen te stuiken. Zoals vele anderen had het nog enkele seconden te leven. Het zal vergaan, vertrapt.

Een weinig verder lag een jongen van een twintigtal jaar te sterven; zijn aangezicht was uitgemergeld. Ik had de indruk dat hij mij strak bekeek om zijn lijden en angst te delen. De stervensboodschap die hij mij doorstuurde heb ik menen te begrijpen: “Verlaat ook jij mij?”, Het beeld gleed al over naar andere wreedheden, maar de blik van de jonge stervende bleef bij mij sterk aanwezig. “Weldra zal men mij in een grote gemeen schappelijke put werpen, een beetje kalk als er nog is, en men zal alles dichtgooien met de bulldozer. Ik zal deze verschrikkelijke pijnen, die niemand is komen verlichten, niet meer voelen…

Kan je je één ogenblik voorstellen dat je hier op mijn plaats zou liggen, jij die spreekt over ongerechtigheid wanneer je loon niet aangepast is of je niet meer naar een restaurant of naar de voetbal kan gaan. Ik, ik heb niets meer te verliezen, maar ik heb angst, en ik voel mij zo alleen.” Sedertdien, denk ik iedere dag aan degene die mij, zonder mij te willen oordelen, met zijn smekende blik heeft aangekeken, de mond reeds half open, de tanden uitgedroogd. Ik heb voor hem gebeden op het ogenblik dat ik hem zag sterven, ik bid voor hem en voor de honderdduizenden anderen. Ik zal hem blijvend dankbaar zijn voor de enorme levensles die hij mij gegeven heeft: onontbeerlijke lessen om te trachten op de kronkelige en stijgende weg te blijven. (sept. 1994)

———————-

Het is mijn moeder die mij voor het eerst over de Moeder van Jezus heeft gesproken: ze nam mij op haar knieën en vertelde mij de wonderbare geschiedenis van kerstdag. Tezelfdertijd leerde ze mij het ave-maria aan.

Zeventig jaren zijn sedertdien verlopen, maar ik hoor haar nog altijd spreken over de kribbe, Maria en Jozef, de herders en de klokken, alsof het vandaag was. Tussen Kerstdag en het feest van Driekoningen nam ze mij bij de hand en deed mij al de kerken waar er een kribbe was, bezoeken. Welk moment van warmte en tederheid! Zij deed mij de armoede van de heilige Familie en van haar vrienden, herders en andere kleine lieden, ontdekken, maar vooral de warmte van het onthaal en de vrede van het hart. Door mij die kleine Jezus beter te leren kennen, heeft ze mijn stappen naar de Liefde geleid.

Hoeveel jaren zijn er niet nodig geweest, hoeveel gebeurtenissen hebben mij niet dooreen geschud om mij deze essentiële dingen te doen begrijpen. Wat een buitengewoon erge leemte in de huidige opvoeding! Op onze dagen durft men er niet meer over spreken, of heeft men alles vergeten: een gesofistikeerd speeltuig vervangt de mooiste gevoelens. (sept. 1994)

———————-

Laat ons blij zijn met deze bewustwording, want het is de weg naar echt en enig Geluk. Laten wij elkaar helpen

en liefhebben in deze dikwijls moeilijke opgang. Met dat voor ogen is geen enkele geste, geen enkele inspanning

nutteloos en laat ons deze zin, die de sleutel is van het eeuwig geluk, niet vergeten: “Al wat ge aan de minsten van

de mijnen gedaan hebt, het is aan Mij dat gij het gedaan hebt.” Wanneer de Koning ons zal komen oordelen…

De kleinste, dat ben jij, dat ben ik. (maart 1995)

———————-

Eén van deze genademomenten was voor mij de voor- middag die ik heb mogen doorbrengen in een psychiatrische

inrichting en waar ik mijn hoop heb mogen delen met een honderdtal mensen, kinderen en volwassenen. Uit ervaring

wist ik dat men bij de meeste van deze inwonenden nog weinig levensvreugde vindt; daarom had ik speciaal gebeden dat de

Heilige Geest mij zou willen verlichten en door mijn mond spreken, want een ongelukkig woord kan som verschrikkelijk

20 kwetsen. (juni 1995)

———————-

In feite is het leven in Poverello een aaneenschakeling van kleine gebeurtenissen die, voor de ogen van de wereld, maar weinig betekenis hebben, maar die ons helpen de moeilijkste ogenblikken te boven te komen. Velen onder ons hebben harde beproevingen doorstaan en nochtans is er meer hoop en optimisme bij ons dan op veel andere plaatsen.

(juni 1995)

———————-

Ons Poverellokrantje moet een teken van hoop, vertrouwen en vreugde zijn en ik hoop dat het nog lang zo mag blijven. Wij allen die beweren en geloven de waarheid te bezitten, wij moeten blijven tegenstroom oproeien. De heilige Franciscus van Assisi, één van de grootste hervormers van de maatschappij en van de Kerk, heeft nooit geweld of revolutie gepredikt: hij leefde en bad voor eenheid, vrede, liefde. Zijn invloed is aanzienlijk geweest en is het nog altijd; integendeel zijn oorlogsmensen, schandaalmensen, beoefenaars van kortzichtige politiek, al lang vergeten.

(maart 1996)

———————-

Daarom ook zoek ik mijn kracht bij de echte getuigen van waarheid en goedheid, bij hen die ons met goede gevoelens voeden, bij hen die ons hart voor iedere nood openen, bij hen die echte vrede brengen. Moesten er meer zulke mensen zijn, en moesten zij meer gehoor krijgen, dan zou er veel stress verdwijnen en zou men veel minder medicatie moeten nemen. (maart 1996)

———————-

De onveiligheid heeft zulke afmetingen aangenomen dat, zo we niet al onze krachten samenbundelen om die verschrikkelijke plaag uit te roeien, gans het land in de anarchie zal vervallen.

Onze regeerders moeten met de grootste vastberadenheid hun verantwoordelijkheid nemen. 

Alle middelen moeten op gang gebracht worden om terug vertrouwen te krijgen; want dat is toch onontbeerlijk om in vrede te kunnen leven. Het geld om het te verwezenlijken is er; men hoeft alleen maar de misbruiken en de omkoperij te ontmaskeren. Maar daarvoor is enorm veel moed en volharding nodig. Ik twijfel er niet aan dat er genoeg mannen en vrouwen zijn die zich met politiek bezig houden, om een dam op te werpen tegen die golf van geweld en criminaliteit: men moet het vooral samen willen doen. Er moet een gans nieuwe strategie op gang gebracht worden. Het is niet voldoende de gesel te bestrijden, men moet de wortels uitroeien: men moet vooral preventief werken, op een oordeelkundige manier, door eerst en vooral de echte waarden hun plaats terug te geven. (sept. 1997)

———————-

Hetgeen men de bevrijding heeft genoemd is in feite niet zo gunstig geweest voor de ontplooiing van de mens. Na al de ontberingen en het lijden, na de doodsangsten die wij uitgestaan hebben, werd het een echte explosie: van vreugde, maar ook in veel gevallen van wraak, van laksheid, van een wedloop naar puur materieel geluk. (sept. 1997)

———————-

Laat ons, eerst en vooral, zelf kleine getuigen worden die van deze bron leven, door ons begrip, door ons meevoelen, door onze goedheid en levensoptimisme. Daar ben ik helemaal van overtuigd, maar hoewel ik het al sinds twintig jaar weet, ben ik nog altijd aan de eerste letter van het alfabet. Wat een geduld moet Gij toch hebben, Heer!

(sept. 1997)

———————-

De Voorzienigheid heeft ons veel geholpen vanaf de stichting van Poverello. Wij hebben geen subsidies en spijts alle problemen is het gegroeid, de huizen vermenigvuldigden zich, dank zij de inzet van honderden medewerkers en het groot hart van duizenden anderen die ons steunen : het hart, de liefde staat centraal in Poverello. (juni 1998)

Alles verloopt daarom niet altijd van een leien dakje, er wordt enorm gewerkt, maar men moet erin geloven en vooral het samen doen, met hart en ziel. Veel jongeren die bij ons komen zijn getroffen door de optimistische sfeer die zij bij ons vinden, spijts de schrijnende miserie. De kracht ? Liefde ! Spijts al mijn tekortkomingen, mijn zwakheid, mijn onmacht, moet ik mij altijd naar de bron van de Liefde keren, er de nodige energie putten om recht te blijven. Ik mag niet opgeven, loslaten, twijfelen. Zelfs in de diepste afgrond waar ik mij bevonden heb, was er altijd een klein lichtstraaltje. Er is hoop voor iedereen, want er is altijd iemand die ons liefheeft ! (juni 1998)

Getuigenis Jan Vermeire van 1985

Getuigenis van Jan Vermeire.

Ik had alles, maar geen vrede!

Getuigenis van Jan Vermeire op het jongerenweekend van de Maria-Kefasgemeenschap:

De geringste van mijn broeders, 23-25 augustus 1985

Lied:

Ikzelf riep u bij uw naam: wees dus ook mijn getuigen.

Waarheid is elk woord van Mij. Ik breng leven. Ik ben de Weg.

Zoals Ik u heb bemind, houdt gij zo van elkander.

Goeiemorgen. Zusjes en broerkes… Ik ben onder de indruk gekomen van uw gebed. Ik kom u niets leren. Ik heb al van u geleerd. En ik ben blij dat ik hier ben. Ik ben altijd blij als ik mensen ontmoet die Jezus zoeken, die Hem gevonden hebben, die Hem leren kennen, die Hem leren navolgen, die Hem leren graag zien.

Ik heb jaren geleefd zonder Jezus. Ik had Hem niet nodig. Ik was een grote vent. Tot op de dag toen ik besefte dat ik maar een klein ventje was. En dat was een genadedag. Dat is 10 jaar geleden. Ik heb lang gedacht dat ik iemand was. Men zei het mij trouwens op de één of andere manier. Men deed zijn hoed af voor mij. Figuurlijk en dan ook wel eens letterlijk want in die tijd droeg men nog hoeden.

Ik dacht dat ik iets wist. Ik had een diploma. Ik had veel gestudeerd, of geprobeerd. Ik was er altijd goed door gekropen. En dan diploma. Ik heb niets tegen diploma’s. Ik heb lang gedacht dat ik iemand was, dat ik iets wist, dat ik iets kon. Nu weet ik dat ik niets kan, weet en niets ben zonder Jezus. En ik heb dat o.a. leren kennen in Poverello. Ik heb er al veel geleerd. Veel meer dan in mijn jaren praktijk. Veel meer dan aan de universiteit. Ik heb daar leren leven. De armen hebben mij leren leven. De armen wijzen mij voortdurend op mijn eigen armoede, op mijn kleinheid, op mijn afhankelijkheid. Ik ben mij bewust geworden dat ik klein ben en nu probeer ik dat te aanvaarden. Dat is niet zo simpel. Nochtans weet ik dat ik alleen kan leven van Gods barmhartigheid als ik klein ben. Dan zal Hij mij altijd bijstaan. Klein zijn dat wil niet zeggen: vol gepropt zitten met schuldgevoelens, een soort masochist zijn. Klein zijn, eenvoudig. En dat heb ik geleerd bij grote figuren als De Foucauld, zoals Franciscus, zoals Vincentius a Paulo, zoals Don Bosco, zoals Thérèse van Lisieux. Trezeke. Hm. Vroeger dacht ik: allee Trezeke. Oh, wat heb ik niet geleerd van Trezeke van Lisieux. Als ik hier zit, dan is het een stuk omdat zij mij naar heeft gebracht. Ik heb vroeger haar leven gelezen en vroeger dacht ik hm… als ik dat boekje zag liggen. Ik was een klein ventje en dat boekje lag op de nachttafel van mijn moeder: Histoire d’uneâme.

Ik dacht: wie leest dat nu. Als ik 7 jaar was dacht ik dat niet, maar als ik groot was, als ik al slim was, dacht ik: Allee wie leest dat nu: Histoire d’une âme. Ik heb dat gelezen als ik 55 was. Als ik een beetje slimmer geworden was. Ik heb daar enorm veel in gevonden en ik lees daar nu nog in. Dat klein nonnetje dat nooit haar klooster heeft verlaten. Dat miljoenen mensen heeft bezield, geïnspireerd, de weg gewezen. De weg van de kleinheid, van het kinderlijk vertrouwen in God, in Jezus.

Kom maar van alles tegen in uw leven. En zet u op uw knieën, dan wordt ge geholpen.

Steekt ge uw kop naar omhoog en denkt gij: ik ga het doen, dan loopt ge met uw kop tegen de muur en dan zit ge daar.

Ik heb veel geleerd en ik leer nog altijd in Poverello. Iedere dag. Omdat ik weet dat Jezus daar aanwezig is, zoals Hij hier aanwezig is. Overal waar mensen samen komen die trachten iets te doen voor elkaar, die trachten elkaar graag te zien, echt graag te zien. Daar is Jezus. Hij is liefde. Hij alleen kan liefde brengen. Niet wat de wereld ons geeft, maar wat Gij in ons hart steekt.

Poverello, de naam zelf: dat is Italiaans: de kleine arme. Poverello, dag Poverello: dat was Franciscus. Zo werd hij op straat begroet: dag kleine arme. En dat is al 800 jaar geleden. Toen reeds werd hij reeds op straat begroet met ‘dag Poverello’. Waarschijnlijk omdat hij dat zo goed heeft voor gedaan. Dat hij werkelijk arm was. Niet arm aan geld, maar vooral arm aan geest: overtuigd van zijn kleinheid. Zo heeft hij Jezus gevolgd en zo heeft hij Jezus graag gezien. En na 800 jaar is die bezieling daar nog altijd van Franciscus. Zoals van alle grote figuren. Eenvoudige mensen, maar grote figuren. Franciscus heeft in die acht eeuwen zeer veel mensen de weg getoond naar God. En toen we omtrent acht jaar geleden een huisje wilden openen voor kleintjes, voor mensen die aan de grond zitten. Toen dacht ik: “Poverello: dat zou wel een goede naam zijn.” Ik had dat gelezen een tijd ervoor, ik had nog niet lang mijn ommedraai gekregen en ik had een boekje gelezen ‘de nacht van de Poverello’. Een zeer mooi boekje en die naam was me bijgebleven. En toen er sprake was om daar een naam op te zetten, dacht ik “Poverello”. En hij staat erop: boven een ijzeren deurtje daar en dat staat in een blindemuur van 12 meter en boven de deur: Poverello.

Franciscus is ook niet zo ineens arm geworden. Dat gaat zomaar niet: men moet daarvoor kloppen krijgen. En de eerste klop was een ontmoeting met een melaatse. De rijke Franciscus die leefde van feesten en uitgaan. Die genoeg geld had. Zijn vader was een rijke vent. Geld genoeg. Hij kon het zich permitteren. En Franciscus kreeg geld van zijn vader. En die vader had gehoopt dat Franciscus ook zo’n rijke commerçant was geworden. Hij was enorm kwaad als Franciscus op een dag ‘nee’ zei. Maar hij heeft dat zomaar niet kunnen doen. Eerste klop: de ontmoeting van de rijke Franciscus met een melaatse. Moesten we straks in de dreef een melaatse tegenkomen. Of er daar ene zien zitten, zo een beetje als pater Damiaan met een gezwollen gezicht en bulten en een halve neus weggevreten, halve ringvingers weg. Ik denk: dat zou ons iets doen. Gelukkig kan ons dat iets doen, want sommigen doet dat niets meer. Eerste klop van Franciscus en de tweede dat was een bedelaar. Die rijke man had nog nooit een arme gezien en hij stond daar oog in oog met een arme. Zoals wij er alle dagen een paar honderd bij ons zien binnenkomen.

Tweede klop.

En de derde klop was definitief. Hij was aan het zoeken gegaan naar waarden, naar echt geluk. En hij kwam ergens aan in een klein vervallen kerkje. En toen zag hij daar een kruis hangen. Derde ontmoeting. Dat was hem fataal, die ontmoeting met dat kruis met die doodgebloede Christus eraan. Tot de laatste druppel heeft Hij voor ons gegeven. Alles. Hij is op zijn knieën gaan zitten: hij kon niet anders meer. Als je Jezus ontmoet ga je op je knieënzitten.

De derde ontmoeting was hem fataal, hij heeft alles verlaten. Hij had iets anders gevonden, andere waarden.

Franciscus leeft een beetje na in Poverello. Alle dagen een paar honderd mensen. Sommigen hebben niets. Niets. De klederen aan hun lijf. Dat is alles. Niets, dat wil zeggen: geen huis, geen thuis, geen vrienden, geen relaties, geen ouders, geen geld, geen werk, geen eten. Niets. Soms geen identiteitskaart. Dat is daar ook een plaag. ‘Ik ben mijn identiteitskaart kwijt.’ ‘Hoe?’, dat moet je niet vragen. Dat zijn allemaal mysteries. Daarop krijg je nooit een antwoord op. Wij stellen ook nooit vragen aan mensen. Wij hebben het recht niet om zomaar vragen te stellen. Als ik je nu een indiscrete vraag zou stellen. Dat zou je toch niet erg aanstaan. Mensen die in een restaurant zitten bijvoorbeeld. En je komt daar bij zitten en je vraagt: ‘Smaakt het? Zeg en hoe is het met u, bent u getrouwd? En hoe gaat het met dit en hoe gaat het met dat. En uw bankrekening. Hoe is het daar mee. Met wie heb je vanacht geslapen?’

Ik denk dat mij dat niet erg zou aanstaan. Waarom mag men dat doen met armen, met mensen zonder verweer. Mensen die niets hebben.

Mensen die niets hebben, die komen daar binnen. Maar ook mensen die iets hebben: een kamertje. Maar die daar creperen. Van eenzaamheid. De oudste hebben we al een tijdje niet meer gezien. Hij is 94. Een heel lief ventje. Spreekt vier talen. Overgrootvader, grootvader en vader. ’t Is vijf jaar geleden dat ze hem nog een bezoekje hebben gebracht. Hij is afgeschreven, hij telt niet meer, hij brengt niet meer op. Dus kunnen we hem niet meer gebruiken.

Dat is het! Madeleintje heeft ooit een klop gekregen. Madeleintje is al naar de hemel. Ze heeft ooit een klop gekregen van een man die bij haar dochter woonde. Op haar arm, een boks. Klein Madeleintje, een zielig vrouwtje, opgevreten door de miserie. Ze had haar checkje getrokken van rond de 15 000. Haar pensioentje. En iedere maand waren ze daar om haar hart af te knagen, om er wat geld van los te peuteren. En die ene keer heeft ze geweigerd. Ze kwam nooit toe want ze kwamen alles afhalen bij haar. En ze heeft gezegd: ‘het gaat niet.’ En toen heeft ze een boks gekregen op haar arm. En haar arm was over. Ik heb er een dia van. Met een plaaster.

Creperen van eenzaamheid en dan nog uitgebuit worden. Alle leeftijden. D.w.z. oude mensen. Bejaarden,… maar ook kinderen. Morgen wordt Cindy in de mis gedoopt. In Poverello. We hebben iedere zondag een eucharistieviering. In de zaal. Alle Poverello’s bij elkaar. Degenen die willen komen. Het is totaal vrij natuurlijk. En ook andere Poverello’s. Poverello’s die misschien met een chique wagen komen. Die 100 km doen om eens naar de mis te komen in Poverello. Omdat ze daar bidden.

Een vriend van mij was ook eens gekomen en na de mis kwam hij bij mij en hij kon er geen woord uitkrijgen. Hij zat daar met een krop in de keel en de tranen in de ogen.

Hij zei: ‘het is tien jaar geleden dat ik nog naar de mis ben geweest. Ik kon daar niet naartoe. En nu ben ik naar hier gekomen maar ik heb dat nog nooit meegemaakt: ik heb hier kunnen bidden. Het Onze Vader bidden. Hand in hand met gelijk wie naast u staat. Gewassen of niet, maar het is een broer, een zus van Jezus.’ Daar besef je -zoals ik dat hier heb beseft toen ik binnenkwam- dat wij allemaal broers en zussen zijn van Jezus.

Alle dagen tweehonderd mensen die naar het onthaal komen. Maar ook mensen die er kunnen slapen. Wij hebben 45 bedden. 30 in het ene huis en 15 in het andere. En we hebben vannacht een ligzetel moeten bijzetten en een paar matrassen. We hadden geen plaats genoeg. Gisteren waren er zo nog 5 bijgekomen die aan het dolen waren. 95% van degenen die bij ons komen, zijn Belgen en 5% zijn vreemdelingen van gelijk waar. Gisteren drie Ganezen die komen vragen waren of ze geen bed konden krijgen, of ze niet konden eten. Politieke vluchtelingen van gelijk waar. Pakistan, India. Maar hoofdzakelijk Belgen. Mensen die het niet meer kunnen. Ik zou zeggen, degenen die bij ons voor de eerste keer binnen komen zijn mensen die het niet meer kunnen. Die al overal hebben geprobeerd, al van alles hebben geprobeerd en waar het niet gegaan is. Mensen waar men al 20 keer mee geprobeerd heeft en wij proberen de 21e keer. Het is niet altijd zo eenvoudig. En de resultaten ziet men vaak natuurlijk niet. Men ziet er soms. Zoals kleine Cindy gedoopt zal worden. D.w.z. men zal morgen kunnen zeggen: Cindy is nu een kind van God geworden. Maar bij ons is dat zeer speciaal. Neemt dat belangrijke afmetingen aan. Is dat ‘echt’ als men dat mag zeggen: ‘het is een kind van God’. Wij zijn allemaal kinderen van God. Wij hebben dat enorm geluk van dat te mogen zijn. Hoe vaak heb ik dat beseft. Dat ik gedoopt was, dat ik een kind van God was. Ik heb er 30 jaar niet aan gedacht, dat ik een kind van God was. En dertig jaar gewerkt. O.a. voor mijn veiligheid. Welke veiligheid was dat: voor mijn bankrekeningen, voor mijn eigendommen. Voor mijn dit en mijn dat. Om op de ladder te kunnen gaan zitten. Zo hoog mogelijk. Om zich veilig te stellen in een hangmatje. Een meisje heeft me dat ooit gegeven in een tekening: ‘Poverello,’ zei ze. Dat is Poverello. Een ladder met van boven een hangmat met een dikke meneer en een dikke sigaar en een hoge hoed. De man die er gearriveerd was. Waar? Waar? Waar ik gearriveerd was. In mijn hangmatje. Mijn hangmatje voor mijzelf. Mijn geld. Mijn, mijn, mijn. Mijn wijnfles. Mijn reis, mijn hotelkamer. En dat is allemaal in elkaar gestuikt. Gelukkig.

Ik heb een vriend. Hij was 50 jaar en hij was aan het werken voor zijn veiligheid. En op een dag is hij dood gevallen, een hartinfarct. Hij was aan het werken voor zijn veiligheid. Voor later. Voor later wat?

Alle soorten mensen die bij ons komen. Daar kan ik nog 8 dagen over praten. Poverello is een onthaal voor mensen in nood, die op sukkel zijn, die niets meer hebben. Voor mensen die ergens slapen. Gelijk waar, in het station, op de grond. Ook als het zeer koud is. Op een stuk papier omdat dat warmer is. Die dan buiten moeten tussen 1 en 4 omdat het station sluit en die dan letterlijk buiten zitten.

Mensen die mentaal gestoord zijn. 7 op de 10 zijn psychisch of mentaal ergens gestoord of hebben iets tekort, kunnen het niet meer aan. Hebben het vroeger aangekund. Zijn van rijke afkomst, hebben alles gehad. Maar zijn door de knieën gegaan door de levensomstandigheden. Vrouw verloren, dochter dood gevonden. En wat weet ik nog allemaal. Tegenslag allerlei.

Mentaal, sociaal, familiaal. Allemaal handicaps. Veel familiale problemen. Fysische handicaps. Alcoholisme, een beetje drugs en zo allemaal bij elkaar.

Het is een onthaal voor mensen die het niet meer kunnen. Maar het is ook een gemeenschap. En ik denk dat dat zeer belangrijk is. Een gemeenschap die aan het groeien gaat, die aan het groeien is. Vanaf nul begonnen met een paar mensen die probeerden iets te doen voor mensen die aan het sukkelen zijn.

Maar dat facet gemeenschap is zeer belangrijk geworden. Even belangrijk als het onthaal zelf. Een gemeenschap die groeit met verschillende permanenten. Mensen die zich hebben geëngageerd om daar te leven. Leven volgens een leefregeltje. Wij proberen, het is niet altijd zo eenvoudig. Maar wij proberen. Een leefregeltje van één bladzijde waar alles in staat, denk ik. De helft van de bladzijde gaat over gemeenschap en de andere helft over het onthaal.

Twee teksten: Dit is mijn gebod: bemin elkaar zoals Ik u heb bemind.

Het is geen goede raad. Het is een gebod. Ik heb dat vroeger gelezen. Nooit doorgedrongen. Het is geen gebod van één van de meest vooraanstaande mensen. Het is van Jezus zelf. Bemin elkaar zoals Ik u heb bemind. Begin daar eens aan. Zonder Hem kan je het zeker niet. En wij proberen. Een gemeenschap die open staat voor iedereen. Leken, religieuzen. Jong of oud, gehuwd of ongehuwd. Veel vrijheid. Veel ruimte. Dus ook veel verantwoordelijkheid. Gemeenschap die dan gebaseerd is op 4 punten.

God staat centraal. Eucharistie, de werkelijke aanwezigheid van Jezus in Poverello. Een kleine bidruimte in het eerste huis in de Zuinigheidstraat. Twee meter op drie. Waar je vijf à zes keer per dag op je knieën gaat zitten en bekennen dat je het niet kan. Waar je de wijsheid vraagt om te weten: hoe moet ik dat nu weer trachten op te lossen. Waar je tot rust en tot stilte komt. Vrede vindt bij Jezus: altijd. En waar je dan terug weer naar beneden gaat en dan twee minuten daarna weer vergeten bent misschien dat je daarop je knieën hebt gezeten. Want daar zit je dan weer in die spanning, in die stress. In de Huidevetterstraat hebben we ook een gebedsruimte: groter. Waar gedurende het schooljaar, alle dagen een eucharistie wordt opgedragen voor jongeren, voor klassen die komen, voor groepen, voor volwassen van Ieper of van Poperinge of van Turnhout of van ergens anders. Die met een bus komen een dagje komen doorbrengen. Een beetje nadenken. Eucharistie: Jezus aanwezig.

Jezus weg, Poverello gedaan. Poverello is de Poverello van Jezus: niet van ons. Wij zijn de loopjongens. Wij mogen daar rondlopen van Hem. Dikwijls vraag ik mij af: ‘wat heb ik nu gedaan vandaag?’ Loopjongen van Jezus: dat mag gerust op mijn doodsbrief staan. ‘Ridder in de Leopoldsorde’, dat moet er niet meer opstaan. Maar loopjongen van Jezus: toch één van de mooiste titels, denk ik.

God in de eucharistie, gebed. Zonder gebed loop je daar weg. Dikwijls. Je vraagt je af: ‘wat zit ik daar nu te doen?’

Het gebeurt dat er daar gevochten wordt. Ik niet, ook niet één van de medewerkers. Wij vechten niet onder mekaar. Maar mensen die daar binnenkomen: totaal over hun toeren. In delirium soms. Ook alcoholisch delirium. Die dan soms van hun oren beginnen maken en andere mensen aanvallen. Dat is niet zo simpel. Ik heb nooit geleefd tussen mensen die vechten, die kwaad zijn, die mekaar uitmaken enzovoorts. En als je die dan buiten hebt gekregen, -want, ja dan moeten ze wel eens buiten op dat ogenblik- en je komt dan terug van dat deurtje. Je hebt ze tot op straat gezet opdat ze zouden buiten zijn, niet voor altijd maar voor vandaag. Dan kom je terug met zware benen. Loden voeten.

Als je iets wil doorgeven, moet je het zelf eerst een beetje trachten te zijn. Men kan niets geven dat men niet van binnen zitten heeft. En hetgeen men van binnenzitten heeft, komt steeds van dezelfde bron.

Dus een gemeenschap die probeert te leven in broederlijkheid.

En dan het onthaal: tweede helft van de leefregel.

Al wat je aan de minsten van de Mijnen heb gedaan -die mijn broeders zijn, die mijn broeders zijn, zegt Jezus zelf- dat heb je aan Mij gedaan. Ik heb dat vroeger ook dikwijls gelezen. Maar nu besef ik dat een klein beetje beter.

En weer hetzelfde: in Poverello of ergens anders kan men dat werkelijk een beetje beter begrijpen en trachten te beleven. Ik weet nu dat ik in Poverello het evangelie kan beleven. Vroeger was dat voor mij: mooie woorden, theorie,verhaaltjes. Maar het evangelie kan men daar beleven. Al die wonderbare teksten die Jezus ons is komen brengen.

Al wat je aan de minsten van de Mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan.

Als ik het scherp mag uitdrukken: de vuilste, de domste, de lelijkste, de armste die daarbinnen komt, het is een broer, een zus van Jezus. En dat is een enorme kracht als je dat weet. Hoe moeten wij daar de mensen ontvangen?

Zoals Jezus het zou doen, moest Hij in de Poverello staan. Je ziet Hem daar staan. Jezus staat in de Poverello mensen te ontvangen. Dus moeten we dat doen zoals Hij. Maar probeer dat maar eens. Ja, wij proberen.

Wij moeten proberen de mensen die in Poverello komen -en alle mensen trouwens- te leren kennen. Dat is niet zo eenvoudig. Het is al moeilijk misschien om een vriend te leren kennen, laat staan iemand wild vreemd die daar komt met de kleren aan zijn lijf, die niets anders heeft, die niet gewassen is misschien in dagen om niet te zeggen langer. En die vriendelijk kan zijn, maar ook anders kan zijn. Die mensen leren kennen, zonder vragen te stellen, dus moet men daar mee leven om ze te leren kennen. Dat staat niet in boekjes. Je moet dat ervaren en dan maak je ook fouten, zo weinig mogelijk als dat kan. Daarom hebben we ook onze vormingsdagen.

Mensen leren kennen. Leren eerbiedigen, leren beminnen.

Claire, één van de eerste medewerksters (dus 8 jaar Poverello heeft zich daar afgesloofd en doet dat nu nog, van ’s morgens tot ’s avonds), en op een dag heeft iemand in haar gezicht gespuugd. Leren beminnen, wel: daar leer je dat. Daar leer ik enorm veel, iedere dag.

En dan een laatste zin in dat leefregeltje:

Maria, de Moeder van de Poverello.

Lied:

Ikzelf riep u bij uw naam: wees dus ook mijn getuigen.

Waarheid is elk woord van Mij. Ik breng leven. Ik ben de Weg.

Zoals Ik u heb bemind, houdt gij zo van elkander.

Dus hoe is het gekomen van niet gelovig tot radicaal gelovig. Ik weet niet hoe sterk ik geloof, maar ik probeer, enfin, ik krijg het. En ik vraag het ook. Misschien mag ik dat zeggen: ik vraag meerdere keren per dag: Help mij geloven.

Ja, het geloof heb ik wel doorgekregen. Het zaadje is in mijn hart gelegd, of hoe moet ik dat zeggen, door mijn ouders. Mijn ouders waren zeer gelovige mensen.Ik ben een product van West-Vlaanderen. Ik ben geboren in Kortrijk. Ik heb daar gewoond tot in 33 of later.

Wel, mijn ouders hebben mij het geloof doorgegeven. Zij hebben wel het één en ander daarover verteld. Ze hebben mij ook naar een goede school gestuurd enzovoorts. Maar ze waren zelf gelovig en ze hebben mij dat doorgegeven door hun voorbeeld. Het voorbeeld van mijn ouders is voor mij van enorm belang. Hetgeen mijn vader en moeder gezegd hebben, maar vooral geweest zijn, is pas doorgebroken als ik 55 was. Ik heb dan ook beseft, beginnen beseffen pas, wat mijn ouders voor mij geweest zijn. Mensen uit één stuk. Mensen die heel eenvoudig konden bidden. Die dus voor mij het voorbeeld geweest zijn van een gelovig mens. En dat heeft men nodig. Ik ben mijn ouders daar eeuwig dankbaar voor. Zij hebben mij veel meer gegeven dan 5 miljoen of dan schatten die vergaan. Ze hebben mij het geloof gegeven,d.w.z. de schat van de eeuwigheid. Zie dat zo maar.

Dat geloof is nogal verwaterd in de loop van de jaren. En wat ik er zeker aan toe moet voegen. Ik heb een verkeerd gedacht van God meegekregen in de loop van de jaren. God is voor mij een straffende God geweest. Een gevaarlijke God, een God waarvan ik enorme schrik had. Waarmee men in retraites op de spreekstoel stond te kloppen -ik zeg dat zonder wrok- ‘Pas op!’, waar je zo ineen gekrompen zat te luisteren naar een stem die soms nogal kon bulderen over God. ‘Pasop, dat je deze nacht niet sterft in uw slaap! Waar zal je uitkomen: in de hel.’ Ik neem aan dat de hel bestaat. Op welke manier dat is iets anders. Maar dat er ergens een eeuwige straf bestaat, dat geloof ik in elk geval.

En zo ben ik opgegroeid, heb ik mijn studies gedaan in Leuven. Alles wat ik in de school had meegekregen van naar de mis gaan, van iedere week naar de biecht moeten gaan, dat is rap weggevallen. Ik ging naar de biecht als het nodig was, en bij een dove pater. Of bij een pater waarvan men zei dat hij doof was. In feite was hij niet doof. Ik heb dat erna gehoord.

Dus in die mentaliteit ben ik opgegroeid. Ik heb dus vanaf mijn jonge jaren geleerd met een masker rond te lopen en ik heb met dat masker rond gelopen. Jaren lang. Tot ik op een dag dat masker heb mogen afleggen en in Poverello moet ik niet met een masker lopen. En hier ook niet. Ik mag mezelf zijn: en dat is ook wat men zegt, de mensen die naar Poverello komen helpen, of naar het onthaal komen als ze het kunnen verwoorden. Dan zeggen ze mij: ‘wij mogen hier zijn, zoals we zijn. Dat is zeer belangrijk’ Ik heb dus met een masker rondgelopen. Ik ben dus getrouwd ook met zeer weinig bagage.

En ik heb het leven leren kennen zoals iedereen. Ik heb 10 jaar algemene geneeskunde gedaan, 10 jaar huisdokter in de tijd toen men nog veel aan huis deed. Ook bevallingen bijvoorbeeld. Ik heb veel bevallingen aan huis gedaan. Dat was gewoonlijk ’s nachts. ‘Meneer de dokter, kom rap, want het is voor seffens.’ Dat was zo om 10 uur ’s avonds, dat de toekomstige vader kwam bellen. ‘Rap komen, wat het is voor seffens.’ Ik wist wel dat het niet voor seffens was, vooral als het de eerste was. En dan zaten we daar bij elkaar, uren aan een stuk te wachten. Alle drie. Vader moeder en ik in verwachting. Prachtig!

En dan kwam dat en ondertussen hadden wij enkele potjes koffie gedronken samen en wat gebabbeld. Een kindje verwachten, is iets zeer speciaal. En ik denk dat vooral het eerste kindje iets speciaal moet zijn. Wanneer het de vrucht van de liefde is tussen twee mensen, dan is dat iets zeer speciaal. En het is ook een zeer speciale sfeer als je daar zit te wachten op dat kindje. Met toch een klein beetje in uw achterhoofd: ‘Hoe zal het gaan, en wat zal het zijn’.

Ik heb daar veel geluisterd in die nachten, naar mensen wiens hart open ging in die milde sfeer van verwachting naar die schat die zou geboren worden. En in die momenten laat men ook zijn hart spreken en spreekt men over dingen waarover men soms jaren niet heeft durven spreken. Mensen die problemen hadden, waarom niet. Onder mekaar en o.a. op seksueel gebied, waarover men in die tijd niet over sprak. En na tien jaar dacht ik: ‘Ik moet daar meer van weten’ Het is enorm die evolutie die er gebeurd is sinds de jaren vijftig tot nu. Ik dacht: ‘Ik moet daar meer van weten’ Ik heb mijn praktijk overgelaten en ik ben gaan reizen en studeren en zoeken. Ik heb me dan gevestigd in Brussel toen ik dacht dat ik er wat meer over wist. En op mijn plaat ‘seksuologie’ gezet. Dat bestond toen nog niet, maar ik dacht ‘dat bestaat wel’ en ik heb dat daarop gezet. En zo ben ik dan een praktijk begonnen. Ik ging nogal veel spreken en men vroeg mij links en rechts te spreken over seksuele voorlichting en opvoeding. Dat was een vraag die men zich toen veel stelde: mag ik mijn kind seksueel voorlichten. Als mijn kind een vraag stelt, wat moet ik dan antwoorden. Men kende de namen niet, de woorden niet om daarop te antwoorden. Hoe wil je dat men daar iets serieus op zou kunnen antwoorden. En ik weet dat het niet zo simpel is. De rol van de moeder, dat ging nog en de geboorte en dat schone van dat kindje en zo. Maar als het kind zei: ‘en hoe komt dat erin’, stond iedereen perplex. Leg dat maar eens uit aan een kind van vijf jaar. En waar niets achter zit van negatief of slecht. Maar toen dacht men nog: ‘phoe, wat een slecht kind is dat nu.’ En dat kind kreeg een draai rond zijn oren. En dat is nog niet zolang geleden. Een kindje dat in zijn stoeltje zat. (je weet wel welk stoeltje). En zich leerde ontdekken en zijn orgaantjes betastte, kreeg een klets: ‘vuil kind’. Enorm de invloed van dat gebaar op dat kind van enkele maanden oud. En dat kind zou zeker geen vraag meer stellen als het voelde: ik moet daar niet over beginnen. Want ik ga een draai rond mijn oor krijgen. En zo een vragen stelt men niet. Als ik nu zou zeggen: als je een vraag stelt, krijg je een draai rond je oren, niemand zou nog vragen stellen. Dat kind werd gestraft. Ik ben gestraft geweest voor zaken die ik niet wist. Groei dan maar op, ga dan maar op zoek waar het zit. En trouw dan maar. Wat men dan wist, dat moest men lezen in boeken die men niet mocht lezen. En zo zijn er honderdduizenden, ik zou zeggen: miljoenen mensen slecht gestart. En in veel gevallen liep dat dan mank of verkeerd of slecht af. Dat spreekt vanzelf. Als je geen raad durft vragen, of je weet niet waar naartoe, dan loop dat slecht af, daar is niets aan te doen. En de moeilijkste problemen voor mij waren dan niet de mensen die na twee maanden kwamen en zeiden: het gaat niet tussen ons, wij gaan uit elkaar. Dat waren niet de moeilijsten. Want gewoonlijk kwam dat allemaal goed. Als er maar liefde aan de basis was, echtheid. Maar het moeilijkste warende mensen die na 25 jaar kwamen en zeggen: ‘Wij hebben ontdekt dat we al 25 jaar naast elkaar leven, van ’s morgens tot ’s avonds.’ Mensen die mij kwamen vragen: ‘Geef mij een oplossing, hoe moet ik nu gaan leven, wat moet ik nu doen.’ Alle soorten problemen. Zware en minder zware.

Ik ging éénmaal per week in de gevangenis omdat ik aangesteld was als deskundige door het parket, magistraten. Waar ik dan ook allerlei seksuele delicten meemaakte, moest trachten ze op te lossen. Vragen en zoeken naar waarom heeft die man of vrouw dat gedaan. Dus ik zat er tot over mijn oren in. Ik werkte veel. Ik stond ’s morgens vroeg op, mijn rapporten voor het gerecht voor acht uur, van zes tot acht. Om acht uur mijn consultaties. Van acht tot elf uur ’s avonds. Aan de lopende band, zonder eten, d.w.z. dat ik kapot moest en het is kapot gegaan. In ’73 was ik dood. Ik dacht: ‘Ik val hier dood in mijn kabinet.’ En ik heb acht dagen tussen leven en dood gehangen. Dat is zeer erg geweest. Zeer angstwekkend. Ik leefde acht dagen en acht nachten van de ene seconde naar de andere in enorme angsten. Ik dacht niet aan God op dat ogenblik. Ik ging al jaren niet meer naar de kerk en ik bad ook al jaren niet meer. Bidden, ik dacht daar niet aan. Ook in die momenten heb ik niet meer aan God gedacht. Men zou soms kunnen zeggen: ‘Ik ga wat marginaal leven. En op het einde van mijn leven, zal ik mij bekeren.’ Ik heb nu ondervonden, dat dat niet zou gebeurd zijn. Ik dacht niet aan God, ook niet in die momenten. Ik ben erdoor gekropen. Mijn familie heeft mij naar de Ardennen gestuurd, naar mijn buitengoed en ik ben daar herkomen. Dat heeft maanden geduurd. Toen dacht ik van te herbeginnen. Dat ging niet. En toen was ik eigenlijk blij dat ik er van af was. Jaren van ’s morgens tot ’s avonds. Altijd maar problemen. En nu dacht ik: nu ben ik er vanaf.

Mijn bic en mijn uurwerk, symbolen van mijn slavernij heb ik weggesmeten. Ik moest dat niet meer weten. De fiscus zou niet meer bestaan. En al zo’n dingen. LEVEN, gelukkig worden, vrede vinden. Geen sprake van. Ik heb twee jaar geleefd zoals God in Frankrijk. En ik heb nooit vrede gevonden. Ik had alles wat ik nodig had. Alles. Nooit vrede gekend.

En op een dagstond ik op een wei een paard te borstelen want ik fokte paarden en er kwam een boertje langs. Een boertje dat ik goed kende. En die bleef staan praten, want wij hadden alle tijd. En in die conversatie heeft hij iets gezegd dat mij niet aanstond, vooral niet van dat boertje. Hij moest mij de les niet komen spellen.

Hij zei: ‘Een mens doet soms veel moeite voor niets hé!’

Ik dacht: ‘Wat krijgt die nu? Hij ziet in mijn rapen. Hij moet dat niet doen.’

Ik was kwaad op dat boertje. Ik heb het niet gezegd, maar het is blijven hangen. Ik heb het onthouden. Nu weet ik: dat boertje had ferm gelijk. Enorm veel energie in gestoken. In wat? In wat? Ik heb het daarna in het evangelie gelezen: in motten, roest en wormen!

Ja…

Een tijd erna krijg ik bezoek van een man die ik nog nooit had gezien. Dat was een priester.Ik wist dat niet. Hij zei: ‘Ik ben priester. Ik ben pastoor in drie, vier dorpen verder daar.’ En hij kwam met een paar problemen die hij had. Hij wist dat ik daar vroeger mee bezig was geweest en in zijn parochie waren er een paar mensen die problemen hadden. Die man is een paar uur bij mij geweest. Hij heeft over God niet gesproken, over Jezus niet, over kerk niet. En de zondag erop zat ik in zijn kerk.

Dat was twaalf jaar geleden denk ik. Niet in de kerk van een andere pastoor. In ZIJN kerkje. Omdat dat een echte was. Een echte. Die man, die leefde zoals hij sprak en hij sprak zoals hij leefde. En ik voelde dat. Ik had daar bewondering voor. Dat was voor mij een stuk evangelie. En het was al jaren dat ik niet aan het evangelie gedacht had. En terwijl hij met mij sprak, dacht ik aan het evangelie. Dat was een straffe hé?

Toen hij weg was, dacht ik: ‘Zondag ga ik naar zijn kerk. Want ik moet dat weten. Wat weten? Waar haalt die man die kracht om zo te leven?’ Zo leven, d.w.z.voor iedereen open staan, alles weggeven, zijn geld weggeven, leven voor de ander. ‘Hoe kan die dat volhouden,’ dacht ik. Ik bewonderde dat. Ik moest dat weten. En ik ben naar zijn kerkje gegaan, de zondag erop. Zoals ‘een meneer’ zo een beetje. Met een chique auto. Ik heb niets tegen chique auto’s, denk dat nu niet. Ik misprijs niets. Ik denk dat wij het recht niet hebben, ook als wij anders leven, of willen leven, of een ander gedacht hebben. De ander moet je niet oordelen of veroordelen.

Ik ben daar gekomen, ben daar binnen gegaan in een klein kerkje. Ik ben me daar gaan neerzetten. Met veel nieuwsgierigheid. Enkele mensen. En de pastoor zat daar of stond daar aan dat altaartje. En het eerste gebed heeft mij getroffen. Ik had dat gebed misschien duizend keer gehoord, vroeger op school als ik alle dagen om 6.30 u. naar de mis moest gaan. En waar ik dan eenvoudig zat te zitten, te wachten tot het tijd was, om geen straf te krijgen. Dat was niet echt hé?

En dat gebed kwam uit zijn mond. D.w.z. ik begon in die man te geloven. Die kon precies niet liegen. En dat gebed heeft mij getroffen en ik heb geluisterd. En na het evangelie zegt hij: ‘Nu ga ik u wat spreken over het lijden.’ Ik dacht: ‘Het lijden, wat weet dat pastoreke daarvan? Over het lijden. Een pastoreke van een boerendorpje. Ikke, jarenlang niets dan lijden gezien onder alle mogelijke vormen. En die pastoor gaat mij hier wat spreken over het lijden?’ Hij heeft mij nog meer nieuwsgierig gemaakt en ik zette mijn twee oren open.

En toen zei hij: ‘Ik ga daar niet veel over vertellen, maar ik ga u de zin van het lijden laten zien.’

En toen heeft hij een klein kruisbeeldje genomen. Hij heeft dat zo heel traag laten zien. ‘Dat is de zin van het lijden!’ Ik had in mijn leven honderden kruisbeelden gezien. Thuis, in de school, op alle plaatsen was er een kruisbeeld. Ik geloof dat het het eerste kruisbeeld was dat ik echt heb bezien. En ik heb daar een klop van gekregen dat ik kapot zat.

Jezus heeft alles voor mij gedaan. ALLES!. Ik heb dat ineens zeer scherp gerealiseerd. En gij hebt voor Hem niets gedaan. En daar zat ik plat van, beschaamd…

Jezus heeft voor ons alles gedaan. En niet zomaar voor ons. Maar voor ieder van ons persoonlijk heeft hij dat gedaan. Of je nu Heidi noemt, of Els of An ofJan,…

Lied:

Heilig gelaat van Jezus

Heilig lichaam van mijn God.

Heilig aanschijn van de Liefde.

Heilig gelaat van Jezus.

Jezus is voor ieder van ons persoonlijk op aarde gekomen om ons te komen zeggen hoe we moeten gaan leven. Dat is zijn blijde boodschap, daar staat alles in. Hoe ik moet leven, je moet maar dat boekje open doen en beginnen lezen. ‘De knecht is niet beter dan de meester’ En je weet het al. ‘Je bouwt toch geen huis op zand.’ ‘Met de maat waarmee je meet, zal je gemeten worden’ ‘De splinter en de balk’ Ik zie alle dagen balken in Poverello. In de ogen van de ander. Mijn balk zie ik als ik eraan denk: ‘Oei, oei, hoe leef ik nu?’

‘De wijnstoken de ranken.’ Ik ben het rankje. Hij is de wijnstok. Wij mogen daarop leven, op Jezus. Alle kracht van Hem, van nergens anders komt de kracht. Wat je ook tegen komt, Hij is altijd daar. Een God van liefde is altijd daar. Alles staat erin, in Jezus’ evangelie. Die schat, die parel waarvoor je alles kunt gaan verkopen. Wanneer je die parel hebt ontdekt, dan bestaat de rest nog wel allemaal. Het bestaat technisch: goed en mooi en al wat je wil. Ik heb daar jaren voor geleefd, voor paarden heb ik geleefd. Ik deed daar honderden kilometers voor om een paard te kunnen gaan bekijken. Ik zie er nu staan op de wei als ik met de wagen voorbij. Ik kijk altijd eens rond. Of het nu een krom of een goed is, ik zie altijd naar een paard. Ik zie dat graag, een paard. Maar ik kan er niet meer voor leven. Omdat ik andere waarden heb ontdekt. Alles is nu al gerelativeerd. Ik heb vroeger geleefd voor een fles wijn. Van ’47. Een Petrus of zoiets. Of dat nu een St Emillon is of een ander goed… maar het moest dàt zijn. Een andere fles zou ik niet gekocht hebben. Dat past toch niet in mijn wijnkelder, een andere fles. Dat is zeer goed. Maar kan je nu leven voor een fles wijn? Of kan je nu leven voor gelijk wat. Ik zeg nu een fles wijn, dat interesseert je nu misschien niet sterk. Misschien binnen twintig of 25 jaar wel. Of iets anders. Iets waar je voor leeft.

Ik zat daar kapot van. Jezus had zich laten vermoorden en kruisigen voor mij. En ik… onnozelaar, had daar zelfs niet aan gedacht. Dat God mij was komen zeggen hoe ik moest gaan leven. En dat Hij dat zo sterk had willen tonen, dat Hij zelfs aan het kruis was genageld. Daar moet je toch een kieken voor zijn om dat niet te zien. Ik heb dus geleefd als een kieken. Ik heb niets meer gehoord van de mis. Ik zat kapot te wenen. Ik zat daar als een kind te schreien. En toen ben ik na de mis naar de sacristie gegaan. En ik stond daar: grote meneer gelijk een kind. En die pastoor heeft mij gezegd: ‘Ik heb het gezien, je hebt de Heer ontmoet. Hij stond u al lang op te wachten, zoals Hij iedereen staat op te wachten.’ Dat heeft hij gezegd. ‘Maar je hebt Hem nooit willen bezien en nu heb je Hem eens goed kunnen bezien. Hij zal u nooit meer loslaten!’ Ik verstond er niets van. Ik stond nog niet aan de eerste letter van het ABC. Ik weet nog niet veel, maar als ik zie wat ik dan wist daarover: dat was een dikke nul.

Hij heeft mij een boek gegeven. Dat boek had ik zeker niet gelezen, een uur daarvoor. Want zo een dingen las ik niet: het ging over spiritualiteit. Allee, je ziet dat van hier. Hadden ze me gezegd: ‘Er staat ginder een paard en si en la,…’ Ik zou vroett in de wagen en daar naar toe. Maar een boek over spiritualiteit, wie leest dat nu. Ik heb zoveel in mijn leven moeten lezen. En ik heb er genoeg van.

Maar het ging over een uitzonderlijke figuur: Charles De Foucauld. Je kent hem misschien. En als je hem niet kent: leer hem kennen. Charles De Foucauld, dat was weer een echte. Een echte. Een stuk evangelie. Je kent zijn leven. Als je het niet kent, lees het maar eens. Een steenrijke vent die tenslotte vermoord is geworden, alleen gestorven en vermoord in hetmidden van de oneindige Sahara daar. Omdat hij Jezus had willen brengen waar Hij nog nooit was geweest. Charles De Foucauld in twee woorden.

Bij zijn bekering heeft hij gezegd: ‘Voor de uitbreiding van de blijde boodschap, wil ik leven tot de laatste dag, wil ik gaan tot het uiterste puntje van de aarde. Als ze het mij vragen, dan zeg ik aanstonds ja.’ Hij heeft het gedaan.

Die man heeft mij enorm geboeid.

Ik heb dan leren bidden.